Recensie: James Salter – Lichtjaren
Was dit het?
In A History of American Literature (2004) van Richard Gray staat geen woord over James Salter. Ook in Malcolm Bradbury’s The Modern American Novel is de naam van James Salter afwezig. Dat is best opmerkelijk voor een van de beste Amerikaanse schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog. Salters werk werd altijd met enthousiasme ontvangen door critici en bewonderd door collega-schijvers, maar hij bleef een onbekende voor het grote publiek. Opeens werd de Nederlandse vertaling, en ook dit is opmerkelijk, van Salters roman All That Is dertigduizend keer verkocht. De uitgever hoopt op een herhaling van dit succes en daarom verscheen onlangs de eerste uitmuntende Nederlandse vertaling van Light Years door meestervertaler Peter Verstegen.
Lichtjaren is samen met A Sport and A Pastime het hoogtepunt van Salters bescheiden, maar ijzersterke oeuvre. Nedra en Viri eten, praten, werken, winkelen, ze gaan vreemd en spelen met hun dochters Franca en Danny. Geen groteske of dramatische ontwikkelingen bij dit echtpaar dus. Het gaat om de essentie: om de vraag wat het betekent om te leven. Salter werkt in deze roman het credo van Gertrude Stein in optima forma uit. Gebeurtenissen, schreef Stein, zijn niet belangrijk. ‘People are interested in existence.’ Nedra en haar man Viri leiden een gelukkig leven, althans dat lijkt zo.
Their life is mysterious, it is like a forest; from far off it seems a unity, it can be comprehended, described, but closer it begins to separate, to break into light and shadow, the density blinds one. (1)
Viri is architect, maar zijn talent is niet groot. Terwijl hij zo verlangt naar roem. Roem is het enige dat hij wil. ‘He wanted to be central to the human family, what else is there to long for, to hope?’ (2) Voor Nedra voelt haar huwelijk als een gevangenis. Een man, een huis, een minnaar, gezonde kinderen, het is voor Nedra niet genoeg, bang als ze is voor de woorden ‘ordinary life’. Nedra is bang om oud te worden en mensen die bang zijn om oud te worden, nemen nooit genoegen met wat ze hebben of zijn; voor hen is de gegeven werkelijkheid altijd een teleurstelling. Het geluk is schijn, want onder de oppervlakte woedt een innerlijke strijd tussen wat is en wat ze verlangt. Paula Fox schreef in haar Poor George: ‘Wasn’t it a test of adulthood – the capacity to bridge the gap between expectation and reality?’ Het centrale thema van de roman is deze ‘test van volwassenheid’. Nedra wordt onderworpen aan deze test, maar ze slaagt er niet in om het gat tussen verwachting en werkelijkheid te overbruggen.
He was asleep, she could tell without looking. He slept like a child, soundlessly, deep. His hair was disheveled, his hand lay extended and soft. If they had been another couple she would have been attracted to them, she would have loved them, even – they were so miserable. (3)
Vrienden blijven op bezoek komen, de kinderen groeien. Viri en Nedra gaan op reis naar Europa. Daar ontmoeten ze een echtpaar dat daadwerkelijk gelukkig is en dit beeld maakt Viri kwetsbaar en wanhopig: ‘He became terrified, that moment of terror which cannot be confessed when one realizes one’s own life is nothing.’ (4) Niet veel later eindigt hun huwelijk, een scheiding die terloops wordt vermeld. Dit einde is het werkelijke begin voor Nedra nu ze is ontsnapt uit de gevangenis die haar huwelijk was. Nedra vertrekt en wat volgt is een prachtige alinea. Viri staat alleen in zijn huis vlak nadat zijn ex-vrouw afscheid van hem heeft genomen.
Viri was left in the house. Every object, even those which had been hers, which he never touched, seemed to share his loss. He was suddenly parted from his life. That presence, loving or not, which fills the emptiness of rooms, mildens them, makes them light – that presence was gone. The simple greed that makes one cling to a woman left him suddenly desperate, stunned. A fatal space had opened, like that between a liner and the dick which is suddenly too wide to leap; everything is still present, but it cannot be regained. (5)
Enerzijds is er het gevoel van verlies en leegte en anderzijds is er de bewustwording van de onoverbrugbare kloof tussen het verleden en het heden. En het is deze uitgebalanceerde combinatie die deze passage zo mooi maakt. Viri’s worsteling met deze kloof is de oorzaak van zijn ongeluk. Zijn dochters wonen nu niet meer thuis, hij verkoopt het huis en vertrekt in z’n eentje naar Europa waar hij trouwt met de Italiaanse Lia. Terwijl Nedra tijdens haar huwelijk constant vroeg: is dit het? vraagt Viri zich nu af: was dit het?
The days were strewn about him, he was a drunkard of days. He had achieved nothing. He had his life – it was not worth much – not like a life, though ended, had truly been something. If I had had courage, he thought, if I had had faith. We preserve ourselves as if that were important, and always at the expense of others. We hoard ourselves. We succeed if they fail, we are wise if they are foolish, and we go onward clutching, until there is no one – we are left with no companion save God. In whom we do not believe. Who we know does not exist. (6)
In het rapport van de Tzum-prijs 2012 schreef de jury dat het leek alsof Nederlandse schrijvers bang zijn voor lange zinnen. De scheidslijn tussen korte zinnen die poëtisch zijn en storend kinderlijk is gevaarlijk dun, schrijvers zouden dus bang moeten zijn voor korte zinnen. De zinnen van Salter zijn kort, maar zuiver en precies – een woordje invoegen of eruit halen en hele constructie van zin dondert in elkaar. Hij heeft maar een paar woorden nodig voor een krachtig beeld en voor een melancholische, serene sfeer. Als Nedra net vertrokken is gaat Viri met Danny ergens eten. ‘They hardly spoke. They ate in silence, like travelers.’ Twee zinnen en in totaal negen woorden heeft Salter nodig om de droefenis van Nedra’s vertrek te beschrijven en een beeld te schetsen van een vader en een dochter die zijn verlaten.
Koen Schouwenburg
James Salter. Light Years. New York: Random House, 1975.
James Salter. Lichtjaren. Vertaald door Peter Verstegen. De Bezige Bij, Amsterdam, 390 blz. € 19,90.
1 ‘Hun leven is mysterieus, het is als een bos; van veraf lijkt het een eenheid, kan het begrepen, beschreven worden, maar van dichtbij begint het los te laten, breekt het uiteen in licht en schaduw, van een dichtheid die verblindt.’
2 ‘Hij wilde een centrale plaats in de familie van de mensheid, wat is er anders om naar te verlangen, om op te hopen?’
3 ‘Hij sliep, dat wist ze zonder te kijken. Hij sliep als een kind, zonder geluid, deep. Zijn dunnende haar zat in de war, zijn hand lag languit en zacht. Als ze een ander stel waren geweest, dan zou zij er zich toe aangetrokken hebben gevoeld, ze zou van ze gehouden hebben zelfs – ze waren zo ongelukkig.’
4 ‘Hij werd angstig, dat moment van angst dat niet kan worden opgebiecht wanneer je beseft dat je eigen leven niets is.’
5 ‘Viri bleef achter in het huis. Alles in huis, zelfs de dingen die van haar waren geweest, die hij nooit aanraakte, leken te delen in zijn verlies. Hij was opeens gescheiden van zijn bestaan. Die aanwezigheid, liefdevol of niet, die de leegheid van de kamers vult en milder maakt, lichter maakt – die aanwezigheid was er niet meer. De simpele hebberigheid waarmee je je vastklampt aan een vrouw maakte hem plotseling wanhopig, verdoofd. Een fatale ruimte had zich geopend, zoals die tussen een lijnschip en de kade, plotseling te breed om overheen te springen; alles is nog aanwezig, zichtbaar, maar je kan het niet meer terugkrijgen.’
6 ‘De dagen waren uitgestrooid om hem heen, hij had er zich aan bedronken. Hij had niets gepresteerd. Hij had hier zijn leven – veel waard was het niet – niet zoals een leven dat was afgelopen maar echt iets had betekend. Als ik moed had gehad, dacht hij, als ik geloof had gehad. Wij bewaren onszelf intact alsof dat van belang was, en altijd ten koste van anderen. We potten onszelf op. Wij slagen als zij mislukken, wij zijn wijs als zij dwaas zijn, en we gaan door, grijpen ons vast, totdat er niemand meer is – wij blijven achter zonder gezelschap behalve God. In wie wij niet geloven. Van wie wij weten dat Hij niet bestaat.’
Goed boek, maar er zitten zulke opvallend zwakke plekken in, dat zoveel krantbreed recensentengejuich me de indruk geeft, dat echte critici niet meer bestaan:
1) hele rare beelden (\’de kou viel in broze witte vlekken op het dak\’,p. 131. Hoe doet die kou dat??;\’het zonlicht zag eruit als schubben\’, p. 231. Licht heeft geen uiterlijk, de weerschijn ervan op iets, dat kun je in een beeld proberen te vatten.)
2) modieuze(of onhandige?)tijd-,plaatssprongen. Moeten nadenken over wie er nu weer aan het woord is, is onnodige interessantdoenerij. Een vloeiend lopend verhaal schrijven, dat is pas moeilijk!
3) En het belangrijkste zwak: de plot heeft de diepgang van een kano. Vrouw die kennelijk nooit behoorlijk een studie of opleiding heeft afgerond is ontevreden met de rijkdom waarmee ze zich kan omringen. Ze kickt op personalities, op \’het wereldje\’, gaat na haar scheiding kunstzinnig reizen door Europa en alle wijsheid waarmee ze sterft, is hoogstens goeroe-wijsheid (aan goeroes doet ze trouwens in de loop van haar leven ook nog!).Als het boek bedoeld is als satirische zedenroman is het half gelukt; als het bedoeld is als een aangrijpend portret van het menselijk tekort is het driekwart mislukt.