Column: Chrétien Breukers – Boeken die ik twaalf jaar niet heb gezien (1): drie titels van Cees Nooteboom
Deel 1 van deze serie gaat over drie teruggevonden boeken van Cees Nooteboom, maar vooral over In Nederland.
Een week geleden vervoerde ik tien bananendozen boeken van de ene plek naar de andere. Twaalf jaar hadden ze in opslag gestaan en ik wist zelf niet meer wat er allemaal uit tevoorschijn zou komen. Nu konden ze niet langer in opslag staan en mochten ze weer met de baas mee, naar een nieuw huis. Boeken die je zo lang niet hebt gezien, bestaan eigenlijk niet meer, en ik merkte tot mijn verrassing dat ik sommige titels in de loop van de jaren opnieuw had gekocht. Ik was er blijkbaar van uitgegaan dat ik ze had weggedaan en voor de verleiding om ze toch terug te kopen bezweken.
Blijkbaar bezat ik zonder het te weten nog steeds drie boeken van Cees Nooteboom: Mokusei!, De zucht naar het westen en In Nederland. Van de novelle Mokusei! is dat de eerste druk (1982), van De zucht naar het westen de tweede druk, die als paperback naast de gebonden eerste uitgave van november 1985 verscheen en van In Nederland de zesde druk, die in november 1986 als Grote ABC het licht zag. De drie titels zijn allemaal uitgegeven door De Arbeiderspers, toen de uitgever van Nooteboom.
Ooit prijkte in mijn bibliotheek-in-wording een flinke rij Nooteboomen: de reisverhalen, de romans en een aantal gedichtenbundels. Echt een grote literaire liefde is hij nooit geworden, Nooteboom. Zijn getob met schijn en wezen is niet onsympathiek, maar een echte Nobelprijswinnaar zie ik niet in hem. Daarvoor is zijn toon toch te Hollands, en mist hij de nodige flair. In de loop van de jaren verdween die rij daarom, om plaats te maken voor andere titels en schrijvers. Toch herinner ik me nog goed dat ik met name In Nederland diep bewonderde. Toen ik het boek na jaren terugzag, begon ik het meteen te herlezen. Over die ervaring zo meteen meer. Nu eerst iets over de inscriptie in De zucht naar het westen.
Die luidt: ‘Cees Nooteboom / Nijmegen 11.3.86 / voor Chrétien Breukers, / met dank voor de / inleiding / en de vragen’, waarna een wufte tekening van een bloem (of moet het een notenboom voorstellen?).
Een madeleine had niet meer herinneringen kunnen losmaken dan deze paar woorden. Op die elfde maart 1986 hield ik voor het eerst van mijn leven een openbaar interview, in O42 te Nijmegen. Met Cees Nooteboom dus. Twintig was ik, nog net, en ik was zo nerveus dat ik geen woord goed uit mijn mond kreeg. Waarom wilde ik de man interviewen, voor het Literair Café Nijmegen, welke mengeling van ambitie en hoogmoed had mij in de greep? Waarom dacht ik dat ik de toen al wereldberoemde Nooteboom voor een zaal van tweehonderd doorgewinterde literatuuravondbezoekers kon ondervragen?
Na afloop van de avond vroeg de geamuseerde Nooteboom (die een gemakkelijke avond had naast mij) of ik ging stijldansen. Ik had namelijk mijn mooiste jasje en broek aangetrokken. Ik durfde niet te zeggen dat hij die flauwe opmerking voor zich moest houden…
In Nederland heb ik jaren, ook zonder de roman (of vertelling, of het filosofisch raamwerk) te herlezen. Mijn herinnering had het boek bijgezet op het ereveld van gelezen en goed bevonden boeken. Daar stond het ergens naast werk van Harry Mulisch en werk van Frans Kellendonk, of Hella Haasse, drie schrijvers van wie ik ook al jaren niets heb herlezen. Wat ik er precies zo goed aan vond, kan ik me niet herinneren… Het had in elk geval iets te maken met de reflectie op literatuur, met de peinzende wijze waarop de auteur zijn hoofdpersoon, Alfonso Tiburón de Mendoza, door het boek heen laat schuifelen.
Nooteboom was of is de koning van Een lied van schijn en wezen, van de denkende literatuur, — en er is blijkbaar een tijd geweest waarin ik daar gevoelig voor was. Bijvoorbeeld in 1986, toen ik de toekomstige Europese Gigant aan een jammerlijk mislukt vraaggesprek mocht onderwerpen. Wat een confrontatie tussen de jonge Breukers en de middelbare Nooteboom (hij was toen 52) had kunnen worden, werd de vraag of ik ging stijldansen, iets wat ik nooit van mijn leven heb gedaan.
Nu (ik ben 49) heb ik niet de neiging om de confrontatie te heropenen, wat zonder de aanwezigheid van de Veelgelauwerde ook niet zal gaan. Het enige wat ik kon doen was mijn favoriete boek herlezen, en helaas, het viel me niet mee. Net zoals ik nu niet meer weet wat me bezielde om de afgang van het interview aan te gaan, kan ik nu, 28 jaar later, niet reconstrueren waarom het boek van Nooteboom op mijn lijstje favorieten kwam te staan.
Schrijvers die nadenken over literatuur, in hun boeken, tijdens het vertellen van het verhaal dat ze met de lezer willen delen, ben ik gaan wantrouwen. Dat is een beetje gratuit van me, om het zo te zeggen; beter was het, als ik schrijvers die in hun boeken niet nadenken was gaan wantrouwen. Toch klopt het wel; meer en meer ben ik gaan houden van schrijvers die in een effectieve, onopgesmukte stijl tot hun verhaal komen, en die tijdens het schrijven niet bang zijn voor een paradox of een onlogische wending. Schrijven is mislukken, en alleen de heel grote schrijvers kunnen briljant mislukken (denk bijvoorbeeld aan de Heilige Drinker Joseph Roth) — in hun werk.
In Nederland is een sprookje, waarin wordt nagedacht over wat een sprookje is. Net als in alle sprookjes speelt het zich af in een land dat bestaat (Nederland) en niet bestaat (want het is een Nederland dat wij nooit zo hebben gekend, met grote en veraf gelegen buitengebieden). Net als in alle sprookjes is het verhaal onwaarschijnlijk, al kan het best echt gebeurd zijn, of bijna echt gebeurd zijn, of in het hoofd van de schrijver (of diens hoofdpersoon) echt gebeurd zijn. Schijn. Wezen.
De gewrongen constructie, ook een van Nootebooms specialiteiten, waarin een schrijver schrijft over schrijvers die boeken schrijven (en zo voorts, en zo verder) is misschien wel aardig (en minder enkelvoudig dan veel werk wat je tegenwoordig voor literatuur wordt verkocht), en toch, en toch: ik vind het zo langzamerhand allemaal erg gedateerd aandoen… Relax, zou je Nooteboom willen toevoegen. Schrijf het verhaal dat je wilde schrijven. Lukt dat, dan heb je goud in handen.
Mijn grootste bezwaar, na herlezing, is de stijl die Nooteboom hanteert… Ik schrijf een paar zinnen over:
Bij het zien van Lucia’s huid ontwaakte in iedereen, mannen en vrouwen, de geheime kannibaal die zich op de zompige prehistorische bodem van onze zielen schuilhoudt.
Het idee van volmaakte schoonheid roept ook de gedachte aan andere absolute eigenschappen op.
De act van Kai en Lucia bracht hem nauwelijks iets op, en de hoop zijn uitgebreide lichaam nog eens in dat van Lucia te wringen had hij allang opgegeven, al was het maar uit luiheid (…)
Er zat een floers tussen hem en de rest van de wereld, daarachter leefde hij als in een aquarium.
Hier is iemand aan het werk die het interessant vindt, om interessant te doen. Bovendien: wil de impresario van Kai en Lucia echt zijn hele lichaam in dat arme meisje wringen? Zit er een floers tussen een bewoner van een aquarium en de rest van de wereld? Welk idee roept welke andere ideeën op? Wat of wie woont op de prehistorische bodem van onze zielen? Vragen, vragen.
Herlezing van In Nederland beroofde me van een idee, dat is zeker. Is dat jammer? Misschien wel en misschien ook niet. De tijd staat, dat is hoe dan ook zeker, niet stil.
Chrétien Breukers
me uit het hart gegrepen
Is dit niet weer dat typisch Nederlandse literaire calvinisme, die afkeer van alles wat niet op slag glashelder is? Het is natuurlijk makkelijk – en leuk – om een beetje dommig te lachen om de hierboven geciteerde en uit hun verband gerukte Nooteboomzinnen. Maar wat is er eigenlijk mis mee? Ik zal ze zo nog eens lezen, maar volgens mij \’kunnen\’ ze allendrie wel, het is alleen niet meteen duidelijk wat er staat. Maar waarom zou dat moeten?
Inmiddels heb ik ze nog een paar keer gelezen en nu ga ik een stap verder. Die zinnen zijn juist goed tot heel goed en laten zien dat Nooteboom vaak een geweldige schrijver is
Hij is ook vaak een geweldige schrijver. Zeker. Dat ontken ik niet. Maar de nieuwe kennismaking viel me toch niet mee helaas.