Proza: Johannes van der Sluis – Lazio – Domus aurea
Lazio – Domus aurea
Het is dat het een historische dag is, maar normaal gesproken, op een bloedhete dag als deze, als het verkeer vastzit, dan krijg ik een verschrikkelijke hekel aan het vervoersmiddel dat de auto heet. Ik heb er een zonder airconditioning. Eigenlijk heb ik een nieuwe auto nodig, maar hij kan misschien nog een jaartje mee. Ik houd niet van moderne dingen. Ik heb ook geen computer, alleen op mijn werk, en ik heb nog nooit in het vliegtuig gezeten, ik kijk wel uit. Waar zou iemand als ik naartoe willen die in de eeuwige stad woont? Uit alle delen van de wereld komen ze naar Rome. Ik ben er al, dus ik hoef niet het vliegtuig in. Ik ben hier geboren en zal hier sterven.
Als ik mezelf moet verplaatsen ga ik het liefst lopen en als het niet anders kan, dan neem ik de trein. Lopend of in de trein kan ik tenminste nadenken, in de auto moet je heel de tijd op het andere verkeer letten. Ik heb al een paar keer een ongeluk gehad. Blikschade. Een keertje met mama naast me, die daarna nooit meer bij mij in de auto is gestapt. ‘Zelfs autorijden kun je niet,’ zei ze. Maar ze is niet in het ziekenhuis beland. Ik houd me keurig aan de snelheidslimiet, en ik haal ook geen halsbrekende toeren uit. Dat kun je van de anderen niet zeggen. Nooit houdt iemand in dit land zich eens aan de regels. Als ik over Rome zou besturen, dan zou de stad er heel anders uitzien.
Ik moet met de auto naar mijn werk, want ons huis bevindt zich net buiten Rome. Ik kan met de bus, maar dat is twee keer overstappen, en de bus zit altijd vol, en dan sta je zo dicht tegen elkaar aan. En ik moet ’s avonds boodschappen doen voor mama en mij.
Soms bedenk ik iets wat ik meteen op wil schrijven. In de auto kan dat niet, maar eerlijk gezegd gebeurt het niet vaak tijdens het autorijden dat ik iets bedenk wat de moeite van het opschrijven waard is. Door al die auto’s om me heen lukt het me niet om na te denken. Alleen vandaag misschien, op deze historische dag.
De ideeën die ik in de loop der tijd heb opgeschreven waren voor mijn toneelstukken bestemd. Ik heb er nu in totaal zes geschreven, ze spelen zich allemaal af in het oude Rome. Ik weet alles over het oude Rome, maar mijn favoriete keizer is Nero.
Het afgelopen halfjaar heb ik elke avond aan een toneelstuk gewerkt met Nero als hoofdpersoon. Nero had ik voor het laatst bewaard, omdat ik over hem het beste toneelstuk wilde schrijven dat ik ooit heb geschreven. Het is nu af, en het is echt mijn beste toneelstuk geworden, misschien het beste toneelstuk ooit geschreven.
In het stuk komt Nero naar onze tijd en zorgt ervoor dat alle moderne uitvindingen zoals auto’s, scooters en computers worden vernietigd, hij wil het oude Rome weer in ere herstellen. Ook kan hij niet tegen die lelijke moderne architectuur van de gebouwen waarin mensen werken die geen kunst maken, die helemaal niets van kunst weten. Hij geeft daarom de opdracht om alle verzekeringsgebouwen, accountantskantoren en banken in brand te steken. Natuurlijk vernietigt hij alle kerken, want van de christenen moet hij nog steeds niets hebben. Op de vrijgekomen plaatsen laat hij theaters bouwen. Ook heeft hij de opdracht gegeven om alle politici te vergiftigen; Berlusconi als eerste, want Nero is kwaad dat de politici het belastinggeld gebruiken voor eigen feesten, restaurantbezoekjes en vakanties in plaats van dat ze theaters voor de inwoners van Rome laten bouwen. Berlusconi is al weg, maar hij moet nog boeten. Een taakstraf, oudjes in het bejaardentehuis helpen, is geen straf, hij geniet er zelfs van.
Ik voer zelf mijn toneelstukken op. Zonder publiek. Tot vanochtend dan, want toen heb ik voor het eerst een toneelstuk voor anderen opgevoerd, ik kon niet wachten tot vanavond. Alleen mama zat in het publiek. Ik had haar gisteravond uitgenodigd om de rol van de moeder van Nero te spelen, want als ze zelf eens toneel zou spelen zou ze theater misschien leuk beginnen te vinden. Mama houdt niet van toneel, ze heeft er net zo’n hekel aan als ik een hekel heb aan auto’s. Wel kijkt ze de hele dag naar praatprogramma’s. Dat is ook een soort theater, alleen niet het échte theater.
Gisteravond zei ik voor de eerste keer in mijn leven hardop hoe ik erover dacht: dat ik niet begreep waarom ze naar die troep keek, maar weet je wat ze deed? Ze zette de televisie harder. Ze luistert nooit.
Ik ben naar mijn kamer gegaan om het toneelstuk over Nero af te maken en voorbereidingen te treffen voor de opvoering. De hele nacht heb ik doorgewerkt.
Nu ik klaar ben met mijn toneelwerk kan ik me volledig op het zingen richten.
Mama zegt dat ze er hoofdpijn van krijgt en ze zei ook een keer dat als papa nog zou leven hij er wel voor zou hebben gezorgd dat ik mijn mond zou houden. Als ik begin te zingen zegt ze dat ik niet kan zingen en dat dat ook nooit zal gebeuren. Ik heb haar uitgelegd dat ik zing om de stemmen niet te horen, maar mama zei dat die stemmen in mijn hoofd zitten. Dat is een leugen, de stemmen zitten in huis, want ik hoor ze alleen als ik thuis ben.
Ik zing Napolitaanse liederen van lang geleden. Als ik zo’n lied zing, dan ga ik terug naar de tijd dat ik jong was en dan zeg ik tegen mama dat ik ga doen wat ik zelf wil doen, dat ik mijn leven niet door haar laat bepalen. Mijn hele leven heb ik door haar laten bepalen.
Vandaag zou ik naar zee moeten rijden, naar Anzio, Nero’s geboorteplaats, maar ik moet naar mijn werk, ik ben al laat. Ze zullen wel begrijpen dat ik bij mama moest blijven, omdat ze weer een van haar buien had. Weken lang heb ik al gezegd dat ik me zorgen om haar maak en dat er een dag zou komen waarop ze het allemaal niet meer aankon. Daar wilden ze niet naar luisteren, maar straks kunnen ze niet zeggen dat ik niets heb gedaan om het te voorkomen.
Mijn collega’s blijven bij me uit de buurt. Iemand heeft me verteld dat ik stink. Ik was mezelf elke dag met extra veel zeep, maar ze blijven nog steeds uit mijn buurt. Mama heeft er nooit iets over gezegd dat ik stink, maar misschien werkt haar neus niet meer goed. Iemand wiens oren niet goed werken kan ook iets aan de neus mankeren.
Niet iedereen weet nog dat vandaag een historische dag is voor alle mensen die van theater, kunst en poëzie houden. Een halfuur geleden stond ik voor een stoplicht en er begon een man met een voetbal een voorstelling te geven bij de auto’s. Hij kopte, een stuk of dertig keer, en hij ging de auto’s langs om geld te vragen. Ik heb hem een briefje van vijftig gegeven en ik zei dat als het theater klaar was, hij de mensen in de rij mocht vermaken voor een nog veel hogere vergoeding. Ik had medelijden met hem, met deze artiest die als oud vuil werd behandeld. De anderen gaven hem helemaal niets, sommigen keken hem geeneens aan. Hij vroeg wanneer ik mijn theater begon.
Ik zei dat dat eerder zou gebeuren dan hij dacht en toen sprong het licht op groen.
Het is jammer dat mama niet van theater houdt, anders had ze ook van de domus aurea kunnen genieten. Eerst wilde ze zelfs niet eens naar mijn voorstelling komen kijken.
Ik liep haar slaapkamer binnen en ze vroeg: ‘Claudio, wat doe je hier? Hoelaat is het?’
Ik zei dat ik Nero was – ik zat helemaal in mijn rol – en begon mijn monoloog: ‘Moeder, gij hebt mij proberen te verwoesten. Ik, die de poëzie, het theater en de zangkunst ben toegewijd, heeft al te lang moeten toezien dat hij in de weg werd gestaan door een cultuurbarbaar. Beseft u welke verwoestingen u in mijn leven hebt aangericht?’
‘Wat is dit voor onzin?’ vroeg ze.
Maar ik liet me niet door haar afleiden en ging verder met mijn tekst: ‘Dat u mijn moeder bent, geeft u het recht niet. U hebt zich aan de grootste wandaad denkbaar schuldig gemaakt en vandaag is de dag gekomen dat u daarvoor zult worden gestraft. De Grieken zijn met mij.’
Ze vroeg nog of ik niet naar mijn werk moest, maar de rest van de voorstelling hield ze eindelijk haar mond.
Johannes van der Sluis
Volgende week: Friuli