Proza: Johannes van der Sluis – Lombardije – De klimmer
Lombardije – De klimmer
Zijn werk – als je het werk kon noemen, hij vond zelf van wel, hij maakte veel uren – bestond eruit om de mazen in het net te vinden, want de staat was van mening dat mensen niet hun verstand mochten verliezen. Alleen maar door alcohol en reclame; wellicht omdat dat eigen productie was en omdat de burgers de dag na die zelfvernietiging weer fris en gezond het leven zouden oppakken waar ze het hadden achtergelaten.
In zekere zin zou Roberto vandaag werkloos worden. Hij nam ontslag. Zonder van een lijkwagen gebruik te maken, de reguliere wijze waarop je van het werk dat hij deed afscheid nam, maar ook na het ontslag moest hij door de mazen van het net glippen, en die waren een stuk kleiner dan de mazen in het net van de maatschappij.
Roberto had zijn tas ingepakt, een grote blauwe rugtas die normaal gesproken wordt gebruikt in de bergen om proviand en andere benodigdheden mee te nemen. Zijn proviand zou onaangesproken blijven. De rest van zijn uitrusting leek ook op die van een bergbeklimmer. Inclusief bergschoenen, de dag ervoor gekocht.
Vooralsnog liep alles volgens plan. Hij was geen bergbeklimmer, hij hield meer van de zee. Ja, als er bergen rond het meer of bij de zee te zien waren, dan was dat natuurlijk een mooi gezicht, als hij ze maar niet hoefde te beklimmen. Hoe dan ook zat de bergbeklimmerskleding hem als gegoten.
Om in zijn rol van bergbeklimmer te groeien stelde hij zich voor dat hij ooit de Mont Blanc had beklommen. Tijdens het lopen had hij zich een houding aangemeten van iemand die zich door niets of niemand liet tegenhouden. Zijn manier van lopen was die van een overwinnaar, iemand voor wie de weg omhoog gaat in plaats van bergafwaarts. Zo stond Roberto voor de spiegel in de eenvoudige hotelkamer bij het station van Brescia. Deze kamer was nog betaald door zijn huidige opdrachtgever. De mooie hotelkamers zouden in de nabije toekomst komen, want niemand zorgde voor je, dat moest je zelf doen. Wat hadden ze gedacht? Dat hij altijd maar het vuile werk bleef opknappen zonder te delen in de winst? Met Kerst hadden ze hem geeneens een bonus gegeven.
Hij glimlachte naar zichzelf in de spiegel, en vervolgens keek hij op de klok. De trein mocht hij niet missen.
Tijdens de overstap in Bergamo, een stadje aan de voet van de Alpen, bestelde hij een espresso en een brioche, hij had nog niet ontbeten. In de stationsrestauratie zaten twee Aziaten aan een tafeltje met een reisgids. Hij keek naar hen. Een ervan keek even terug, maar richtte zich snel weer op de reisgids.
De smaak van de koffie was intenser dan anders. Zo smaakte de vrijheid misschien.
Na het afrekenen merkte hij dat een van zijn veters loszat. Hij zette de tas tegen de toonbank en maakte zijn schoen dicht. Terwijl hij bezig was, hield hij de Aziaten in de gaten. Toen een van hen weer naar hem opkeek zei hij: ‘Wandeling vandaag, en dan veters goed vast, belangrijk.’ De Aziaat verschool zich snel weer in zijn reisboek.
Op de volgende halte op weg naar de vrijheid, spoor drie van station Lecco, grijnsde Massimo toen hij Roberto aan zag komen.
‘Wat vind je van mijn tas?’ vroeg Massimo.
‘Puta madre, had je geen andere kleur kunnen uitzoeken? We lijken wel achterlijke tweelingbroers.’
Massimo had koffie voor hen meegebracht, wat Roberto’s woede enigszins deed bekoelen. De trein richting Tirano kwam gelukkig op tijd. Ter hoogte van Varenna ontving Roberto een sms: ‘Buona fortuna.’ Zonder iets te zeggen liet hij het aan Massimo zien. Die was aan het slapen, dus Roberto stootte hem aan. Hij glimlachte even en viel weer in slaap.
Roberto bleef klaarwakker. Zijn blik was gericht op het Como-meer. Het zicht werd hem af en toe ontnomen door de vele tunnels waar ze doorheen kwamen. Enkele bergen waren in wolken gehuld, maar het was een stralende dag, de golven schitterden als goud. Roberto zou er zeker van hebben genoten als ze op de veerpont van Varenna naar Menaggio hadden gezeten, maar Roberto begon nu voor zichzelf, wat inhield dat hij niet stil kon blijven staan, hij moest door, maar het betekende ook dat hij overal naartoe kon gaan waar hij wilde.
Op het station van Chiavenna keek Roberto voortdurend op zijn horloge. Elk moment kon hij het telefoontje krijgen.
De bus was net weggereden toen zijn telefoon ging. ‘Filo, buon giorno, ik zit in de bus,’ zei Roberto, terwijl hij naar buiten keek.
‘Is die halve zool bij jou?’
Roberto keek naar Massimo, die naar buiten aan het kijken was – Italië zouden ze niet zo snel meer zien.
Roberto bevestigde en de stem aan de andere kant van de lijn vroeg: ‘Jullie hadden toch al in Lugano moeten zijn?’
‘We hadden vertraging.’
‘Cazzo, had je dat niet even kunnen doorgeven?’
‘Ze lopen heus niet weg, geloof me.’
Roberto keek weer naar Massimo, die nog steeds niet de moeite deed om mee te luisteren. Soms leek het wel of hij alleen bij toeval in deze business terecht was gekomen. Alsof hij was komen aanlopen en mee was gaan doen, omdat hij gewoonweg niets anders te doen had.
‘Zijn jullie al voorbij de douane?’ vroeg de stem aan Roberto.
‘Ja.’
‘Controle?’
‘Niets.’
‘Va bene, let je goed op die halve zool? Hij brengt alles en iedereen in gevaar, en je weet dat deze deal niet onbelangrijk is.’
Zonder verder iets te zeggen zette Roberto zijn telefoon uit. Dit telefoongesprek was zijn laatste werkverplichting geweest.
Bij de laatste halte van de bus, de oude douane van Castasegna, stapten ze uit. Deze grensovergang was uitsluitend voor voetgangers bestemd. In principe hadden ze ook de Zwitserse bus kunnen nemen die direct doorging naar St. Moritz, maar dan was de kans op een controle groter. Die bus reed beneden langs de bewaakte douane, waar ze nu uitzicht op hadden. Via deze route konden ze ongestoord Zwitserland binnenlopen. Op aandringen van Massimo aten ze een pizza bij een retaurant aan de Italiaanse kant zodat ze afscheid konden nemen van Italië. Roberto was liever meteen doorgelopen, maar hij was milder geworden door de vrijheid die binnen handbereik lag. Tijdens het eten spraken ze over de toekomst. Massimo zei dat hij hoopte dat ze zijn moeder niet te grazen zouden nemen.
‘Je moeder is niet zo dom als jij, Massi,’ antwoordde Roberto en hij gaf hem een tikje tegen zijn oren.
Terwijl Massimo met zijn moeder belde, rekende Roberto af. Hij had geen moeder meer.
De grensovergang leek op een speeltuin, er was een schommel. Massimo zette zijn rugzak tegen het hek, ging op de schommel zitten, en begon heen en weer te zwaaien terwijl hij zei: ‘Italië, Zwitserland, Italië, Zwitserland.’
Roberto stak een sigaret op en keek matig geamuseerd toe, alsof Massimo zijn kind was dat hem ophield en dat hij ternauwernood zijn grillen tolereerde.
Wandelend door Castasegna zagen ze de besneeuwde toppen in de verte. Ook al was hij geen liefhebber van bergen, toch vond Roberto het een passend decor voor het begin van zijn nieuwe leven.
Massimo kocht bij een winkeltje Zwitserse chocolade. Voor tijdens de wandeling, want Roberto had na de lunch gezegd dat er geen tijd meer was voor een dolce.
Voorbij het dorp gekomen staken ze de rivier over om het weggetje te bereiken dat door de bossen liep, parallel aan de autoweg. Bij Promotogna konden ze weer op de bus stappen.
‘Wat ga jij als eerste doen in Zuid-Amerika?’ vroeg Massimo na een lange stilte.
Ze waren praktisch de enige wandelaars in het bos.
‘’s middags strand,’ zei Roberto. ‘’s avonds neuken.’
Ze liepen verder. Na vijf minuten zette Massimo zijn tas neer en maakte zijn broek open om te plassen. ‘Loop maar door, ik haal je wel weer in,’ zei hij.
Roberto had niet verwacht dat het hem zo makkelijk zou worden gemaakt, hoewel nu het moment was gekomen deze daad hem niet gemakkelijk viel. Hij keek om zich heen, de kust leek veilig.
Van achteren sloeg hij Massimo neer en gaf hem nog een klap tot hij goed bewusteloos was. De dood verdiende Massimo niet.
Roberto keek naar de halve chocoladereep van Massimo die uit zijn jaszak was gevallen. Hij pakte Massimo’s rugtas en liep naar zijn eigen rugzak. Toen Roberto zich omdraaide zag hij een pistool op hem gericht. Hij werd geraakt en rolde bijna de helling af.
Voordat Massimo definitief met Roberto afrekende, zei hij: ‘Mijn moeder waarschuwde al dat jij over lijken ging.’
Johannes van der Sluis
Volgende week: Ligurië