Proza: Johannes van der Sluis – Emilia Romagna – Gruzelementen
Emilia Romagna – Gruzelementen
‘Mijn hoofd!’ riep Enzo toen hij de woonkamer binnenkwam. Zijn gezicht was niet goed zichtbaar, hij liep voorover gebogen en hield zijn beide handen op zijn hoofd alsof hij dekking zocht. Al een half uur geleden had hij op het verzekeringskantoor moeten zijn, het was half tien. Zijn vrouw, Carlotta, was gedachteloos televisie aan het kijken. Een quiz. Gelukkig was hun kind net in slaap was gevallen.
Ze sprong op van de bank, zette de tv uit, en pakte haar man met beide handen beet. Zo teder mogelijk.
‘Wat is er gebeurd?’ fluisterde ze. De kamerdeur deed ze snel maar behoedzaam dicht.
‘Ik heb mijn hoofd gestoten, cazzo di merda!’
Hij liet zijn handen zien. ‘Er zit bloed aan, kijk.’
Direct ging ze over tot handelen. Carlotta was verpleegster, op dit moment zat ze in haar zwangerschapsverlof.
‘Ga zitten,’ zei ze streng, ‘en kom er niet aan met je handen.’
Hij gehoorzaamde, zij haastte zich naar de badkamer en kwam terug met de benodigdheden om de wond te ontsmetten.
‘Voel je je duizelig?’
‘Ik weet het niet. Een beetje.’
‘Laat eens kijken.’
De stalamp vlak bij haar man knipte ze aan.
‘Buig je hoofd voorover.’
Hij boog zijn hoofd voorover. De wond werd gedept.
Hij trok zijn hoofd weg.
‘Stil zitten,’ gebood Carlotta, terwijl ze doorging met deppen. ‘Hoe heb je dit voor elkaar gekregen?’
‘De kapper.’
‘De kapper?’
Hij zuchtte.
‘Hoe bedoel je de kapper? Je gaat nooit naar de kapper, en je moest toch naar je werk?’
‘Wil je niet zo hard praten? Ik heb hoofdpijn. Het was een bord van de kapper. Ik wilde mensen inhalen en zag dat bord niet.’
‘Waar?’
Hij zuchtte weer. Carlotta vroeg zich af of dit zijn normale humeur was – zijn humeur was niet al te best de laatste tijd – of dat deze stemming door de klap tegen zijn hoofd werd veroorzaakt. Misschien had hij een hersenschudding.
‘Vlak bij het station.’
‘Staat daar dan een bord midden op straat?’
‘Denk je soms dat ik dit expres doe? Ik heb mijn hoofd gestoten aan een bord van de kapper, hij stond naast de boom. Houd er alsjeblieft over op, va bene?’
‘Laat me nog eens kijken.’
Ze bestudeerde zijn hoofd en zei: ‘Tsja.’
‘Wat tsja?’
‘Ssst, wees stil, hij slaapt eindelijk.’
‘Godzijdank, hopelijk wordt hij nooit meer wakker. Is het erg?’
Carlotta was gewend aan de vijandelijke opmerkingen gericht tegen hun kind. Toen hij ermee begon, had ze geprotesteerd, maar ze was hem langzamerhand gelijk gaan geven. Nu was het voor haar ook duidelijk dat ze het niet erg zou hebben gevonden als het kind nooit meer wakker zou worden. Dat besef schokte haar.
‘Hoorde je me? De wond op mijn hoofd, is het erg?’
‘Je moet vandaag thuis blijven, de hele week nog denk ik. Het moet worden gehecht.’
Waar zijn collega’s op het verzekeringskantoor deze kans met beide handen zouden hebben aangegrepen, aarzelde Enzo.
‘Kan ik echt niet naar mijn werk? Ik kan dat kind er nu echt niet bij hebben.’
Ze ging zitten en begon te huilen. Onaangedaan keek hij haar aan.
‘Heeft hij lang gehuild?’
‘Ik kan er niet meer tegen, Enzo.’ Ze keek wanhopig en zag wit als een spook. Enzo zweeg.
Op dat moment hoorden ze het kind wakker worden en het begon meteen te huilen. Huilen was niet het goede woord, het was gekrijs dat door merg en been ging.
Ze mishandelden het kind niet en toch bleef het maar doen alsof dat wel het geval was. Al maandenlang. Een paar buren uit het appartementencomplex hadden in de periode nadat het kind was geboren aangeklopt om te feliciteren, maar eigenlijk wilden ze controleren of ze het niet mishandelden, en dat terwijl het kind hén aan het mishandelen was. Er kwamen ook buren op bezoek van wie de vader des huizes een tijdlang elke dag lange tirades hield tegen zijn kinderen. In de winter, als Enzo en Carlotta de balkondeuren dicht hadden, hoorden ze zijn geschreeuw gedempt, maar met het warmere weer, als alle ramen openstonden, hoorden ze het getier over de hele binnenplaats. Enzo en Carlotta hadden zich weleens afgevraagd of er geen sprake was van kindermishandeling. Nooit hadden ze de daad bij het woord gevoegd om eens te informeren naar het huishouden of er eens aan te kloppen. Hoe dan ook leek de buurman ermee opgehouden, ze hoorden niets meer.
Nu was het hun kind dat de hele buurt bij elkaar krijste. Geen dokter had kunnen vertellen wat de reden was, de doktoren konden alleen de hoop uitspreken dat het snel over zou gaan.
Enzo en Carlotta hadden alles gehad wat ze wilden, alleen het kind ontbrak, maar sinds de geboorte was het begonnen met de verwoesting van hun leven. Ook hun sociale leven. Nu was dat sociale leven bescheiden geweest, ze waren graag samen thuis, maar die huiselijke rust lag eveneens aan gruzelementen. Op straat werden ze aangestaard. Niet uit liefde voor het kind, zoals bij normale baby’s het geval was, maar uit achterdochtigheid jegens hen, de ouders, die het kind niet goed konden opvoeden of aan wie misschien een steekje los zat.
Ze hadden geen kind genomen om geaccepteerd te worden door de maatschappij, maar ook niet om te worden gereduceerd tot monsters. Carlotta vroeg zich soms af wat ze erger vond: het gekrijs van het kind, of de reacties van de buitenwereld, die op het gekrijs reageerde met stilte, kijken en fluisteren.
Altijd had ze een kind gewild, van jongs af aan al. Het had soms geleken of haar leven pas zin zou krijgen als het kind er was. Enzo op zijn beurt had nooit over kinderen nagedacht en toen Carlotta het ter sprake bracht tijdens hun relatie – vrij snel – had hij de boot afgehouden tot hij uiteindelijk toe moest geven om van haar dwingelandij af te zijn.
‘Kun je mijn oordopjes pakken?’ vroeg Enzo.
Direct ging Carlotta op zoek naar zijn oordopjes. Sinds de geboorte deed ze alles om hem te behagen. Het was háár schuld dat het kind er was, dus was het ook haar schuld dat het huilde.
Onduidelijk was of ze er nog naar verlangden om weer alleen met elkaar te zijn. Het enige dat zeker was, was dat ze verlangden naar rust.
‘Wil je een kopje thee?’ Er is ook chocolade. Heb je honger?’
Hij deed zijn oordopjes in, maar het gekrijs van hun kind ging dwars door de oordopjes heen.
‘Het enige wat ik wil is dat hij stopt.’
Carlotta ging naast hem zitten, stopte haar vingers in de oren, en sloot haar ogen.
Zo bleven ze een minuut lang zitten. Enzo keek alsof hij met tegenzin bij een opera aanwezig was, een kunstvorm waar hij een hartgrondige hekel aan had.
Na de stilte vroeg Carlotta: ‘Zal ik je wond nu dan maar hechten?’
Die nacht werd Enzo niet wakker vanwege hun kind, maar vanwege het huis, dat heen en weer aan het schudden was waarna een soort explosie volgde. In de verte hoorde Enzo een gebouw instorten, het leek alsof er een luchtaanval gaande was.
Autoalarmen gingen af, honden begonnen te blaffen. Door zijn slaaptekort en hoofdwond was hij gaan hallucineren, vermoedde hij.
Carlotta sliep, het kind was ook stil.
Er was weliswaar lawaai, maar dit was nieuw lawaai, het voelde bijna als een opluchting. Hij wilde huilen, maar het lukte hem niet. De afgelopen tijd had hij vaak geprobeerd te huilen. Elke keer zonder resultaat. Het voelde alsof zich in zijn hoofd een stuwmeer van tranen had gevormd.
Doorslapen lukte hem nooit als hij midden in de nacht wakker werd. Hij stapte uit bed en liep in de richting van de kinderkamer, hoewel hij niet van plan was naar de kinderkamer te gaan.
Misschien kon hij naar buiten, maar zijn hoofd was hem te pijnlijk en het leek binnen voor de verandering rustiger dan buiten.
Hij zette de tv aan en kwam erachter dat het lawaai van buiten geen hallucinatie was, maar dat Emilia-Romagna door een zware aardbeving was getroffen met Modena als epicentrum. Hij keek om zich heen. Alles stond nog op zijn plek.
‘Enzo!’ riep Carlotta.
Hij zette de tv uit en liep naar de slaapkamer.
‘Waarom lig je niet in bed?’
‘Er was net een zware aardbeving,’ zei hij.
Carlotta sprong uit bed en liep direct naar de kinderkamer. Enzo bleef achter in de slaapkamer om te horen hoe het kind zijn keel weer opzette.
De volgende dag maakte Enzo een wandelingetje door de stad. De schade was aanzienlijk. Enkele doden. Iedereen kon maar aan één ding denken en over één ding spreken: de aardbeving. Ook Enzo, maar waar de anderen een einde zagen, zag hij mogelijkheden, een nieuw begin. Alleen Carlotta was het probleem, zij zou het nooit toestaan.
Hij moest het dus zelf doen en pas later het plan aan haar voorleggen hoe hij het verder wilde afhandelen.
Thuisgekomen liep hij na Carlotta gedag te hebben gezegd naar de kinderkamer en drukte een kussen op het hoofd van het jongetje. Nadat hij klaar was, zou hij Carlotta geruststellen door te zeggen dat niemand wat zou merken omdat men door de aardbeving andere dingen aan zijn hoofd had.
Johannes van der Sluis
Volgende week: Abruzzen