Recensie: Keats en Shelley – Gedichten 1820
Ode aan het enthousiasme
‘Niemand krijgt tbc van een slechte recensie,’ meldt criticus Arnold Heumakers in zijn nawoord bij het nieuwe Perpetua-deel van Keats en Shelley, naar aanleiding van de mythe die Shelley in de wereld hielp dat Keats op zesentwintigjarige leeftijd was gestorven na een vernietigende kritiek op Endymion (1818). Waar of niet, het driemanschap Byron, Keats en Shelley spreekt tot de verbeelding en daar hebben vooral Shelley en Byron lustig aan bijgedragen; vrijheid was het devies en voor de rest: live fast die young. Een jaar na het overlijden van Keats zou Shelley voor de Toscaanse kust verdrinken vanwege schipbreuk met zijn jacht; zijn lichaam werd verbrand op het strand bij Viareggio in aanwezigheid van Lord Byron, die op zijn beurt twee jaar na Shelley zou sterven aan malaria in Griekenland, waar hij streed in de vrijheidsoorlog tegen de Turken. De vergelijking van voornamelijk Lord Byron met rocksterren is vaak gemaakt, en die gaat in elk geval op voor hun leeftijden. Kurt Cobain, Jimi Hendrix, Jim Morrisson: allemaal werden ze niet ouder dan 27.
Om met Keats te beginnen: misschien hadden zijn critici niet helemaal ongelijk, want zijn werk lijkt loodzwaar. Zelfs wij, die nog steeds in romantische tijden leven, worden niet meer verpletterd door de romantische bombast in de selectie van Keats’ poëzie voor dit deel uit de Perpetua-reeks: Lamia, Isabella, Agnietenavond en andere gedichten. Het glijdt vermoedelijk langs ons heen en vindt misschien pas een weg naar de lezer als het in kleine doses wordt genoten:
Liefde in een hut, op brood en water, is
sintels en as (Liefde, vergiffenis!)
en liefde in een paleis vlijmt met meer pijn
dan vasten in een kluis in de woestijn
een twijfelachtig sprookje: wie het horen
begrijpen ’t pas als ze zijn uitverkoren.
Was Lykius toegekome’ aan zijn verhaal,
dan had hij ’n frisse frons voor de moraal
gehad, ja ’een kaakklem – maar hun zaligheid
had nog geen adders uitgebroed, geen haat en nijd.
Helaas is de oorspronkelijke tekst niet in deze editie opgenomen, want daardoor wordt het vertaalplezier dat de vertaler (Jan Kuijper) moet hebben gehad aan de lezer ontnomen. Wel zou men sympathie op kunnen brengen voor het enthousiasme van Keats. Opmerkelijk is de hoeveelheid odes, te weten ‘Ode aan een nachtegaal’, ‘Ode aan een Grieks mengvat’, ‘Ode aan Psyche’, ‘Ode’, en mijn persoonlijke favoriet: ‘Ode aan de neerslachtigheid’, met daarin de volgende, mooie strofe:
Maar komt zij plotseling uit de wolken vallen,
Neerslachtigheid, als huilbui die de bloemen
knikt maar ook voedt, en legt ze een wade op alle
hellingen met hun prille lentegroenen –
voed je verdriet dan met een morgenroos
met welige pioenen, met de wieren
die aanspoelen omringd door regenbogen –
of, is je meesteres fantastisch boos,
vang dan haar zachte handen, laat haar tieren
en zwelg diep, diep in haar weergaloze ogen.
Er zijn ook veel odes te vinden bij Shelley, die scherper en levendiger blijkt dan Keats. Maar eveneens voor Shelley geldt dat er bijvoorbeeld van zijn lyrisch drama in vier bedrijven, Prometheus ontketend, kan worden genoten als je het met mate tot je neemt. Van een voorspellende kracht is ‘Een visioen van de zee’, waarin een schipbreuk wordt bezongen. Het is aandoenlijk hoe Shelley een jaar voor zijn eigen dood Keats in bescherming neemt tegen Keats’ critici in het voorwoord bij zijn elegie op de jonggestorven dichter: ‘Welke mug hebben zij hier uitgezift na het wegslikken van al die kamelen? Naar welke op overspel betrapte vrouw durft de voorman van deze literaire lichtekooien zijn schimpsteen te gooien? Ellendeling!’ Dat kan als de waarde van deze bundel en misschien van het werk van Keats en Shelley en alle romantici in zijn totaliteit worden beschouwd: een ode aan het enthousiasme – in goddelijke vervoering zijn. Aanbevolen voor mensen die zich eens willen warmen aan het heilig vuur van de jeugd.
Johannes van der Sluis
Keats en Shelley – Gedichten 1820. Vertaald door Jan Kuijper, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 266 blz. € 34,99.