Gekkenwerk

Ik had wat tijd over, de schrijver die ik zou interviewen was verlaat, en dus liep ik een boekwinkel binnen. Tot mijn verrassing meldde medewerker Joost dat er nog geld voor mij in kas was. Ach ja, ruim twee jaar geleden had ik inderdaad wat exemplaren van Saluut, mijnheer Sajet in consignatie gegeven. Direct van dodelijk bedroefd hemelhoogjuichend gestemd, het bacchanaal dat in het verschiet lag in gedachten, liet ik een vooruitexemplaar van Bauer maakt vrienden zien, het boekwerk dat naar alle waarschijnlijk garant staat voor een fijn eenzame voortzetting van het bestaan.
Op het omslag staat in een hoekje vermeld dat mijn initiaalgenoot uit de Eifel, wederom vanaf deze plek een zwaai en een kus, het voorwoord heeft geschreven.
        ‘Ik meende u al te herkennen, mijnheer Bakker!’ zei een oudere dame die naast me aan de kassa stond terwijl ze haar jarenzeventigbril richting neuswortel schoof. ‘Heeft u nog wat leuks over uw patiënten te melden?’ Ze was een sjiek type, ik besloot haar mevrouw Graves-Basedow te dopen.
Het was me direct duidelijk, nu ja, na een paar bedachtzame tellen, dat ze me verwarde met de dwarse psychiater. Ik ben, komediant in al mijn vezels, nooit te beroerd om in een toneelstukje mee te spelen. Gekkenwerk is mij als boekenvakker uiteraard niet vreemd. Ik diste een verhaal op over de seksuele aberraties van een identieke tweeling.
Joost bleef keurig in de plooi, het betrof een belangrijke klant naar ik begreep, maar de wangen van het meisje naast hem kleurden roder en roder. Maakte ik het niet te bont?
        ‘Nu, mijnheer Bakker,’ zei mevrouw Graves-Basedow, ‘ik geloof dat u dat allemaal al eens geschreven heeft. Ik hoop dat het nieuwe boek geen herhaling van zetten is.’
Ik trok me terug in het hoekje met afgeprijsde waar, een plek waar ik me doorgaans heel goed thuis voel. Nadat mevrouw de winkel had verlaten, niet zonder mij nog even te hebben toegewuifd, vertrok ik ook schielijk. Even verderop in de winkelstraat kwam ik een oude bekende tegen van de fanclub van Boudewijn Büch. Ik, overmoedig en onverbeterlijk enthousiast, liet haar eveneens Bmv zien. Na een paar tellen de arme Menno Buch beweend te hebben, ontpopte ze zich als interviewer.
        ‘Het hoeveelste boek is dit nu?’ vroeg ze.
        ‘Naar mijn idee het achtste harde bandje dat er voor mijzelf min of meer toe doet.’
        ‘Heb je spijt van alle andere dan?’
        ‘Ach, spijt is de ware hel op aarde. Tussen mijn zestiende en tweeëntwintigste heb ik een aantal boekjes laten drukken. Mijn moeder vond het zonde van mijn zuurverdiende eerste centjes. Ik zie het nu als proeven van uitgeefwerk, als uitvloeisels van gedrevenheid. Dat geldt ook voor heel wat werkjes aan het begin van de eeuwwisseling, over Büch bijvoorbeeld. Daarnaast is het geen schande om een zekere ontwikkeling, als ik zo boud mag zijn om het zo te omschrijven, publiekelijk te tonen. Karl Ove Knausgård is er een literaire held mee geworden.’
        ‘Verzamelaars doen nu anders goede zaken met die Büchboekjes, getuige de veiling op Catawiki.’
        ‘Kopers hadden voor veel minder geld ook bij mij terecht gekund.’
        ‘Je schrijft vaak over wat er mis is in het boekenvak, heb je ook ideeën hoe het anders zou kunnen?’
        ‘Die stukjes gaan eerder over wat er mis is met mijzelf. Ik heb trouwens wel een paar suggesties, maar daarover een volgende keer. Ik moet nu gaan interviewen.’

Geduld s.v.p.

Guus Bauer