Essay: Anton Brand – Klaus Mann in Nederland (1/7)
Klaus Mann in Nederland
In juli 1950, ruim een jaar na de zelfgekozen dood van Klaus Mann, verscheen in Amsterdam de bundel Klaus Mann zum Gedächtnis. Het was het allerlaatste boek dat werd uitgebracht door Querido Verlag N.V., de uitgeverij die in 1933 was opgericht door Emanuel Querido en werd geleid door Fritz H. Landshoff en Alice van Nahuys.
Querido, gevestigd aan Keizersgracht 333, was in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog een van de belangrijkste uitgevers van ‘Exilliteratur’. Klaus Mann, voorvechter van het exil als een politiek geëngageerde, antifascistische beweging, publiceerde er zijn romans Flucht in den Norden (1934), Symphonie Pathétique (1935), over leven en dood van Tsjaikofski, Mephisto. Roman einer Karriere (1936), de novelle Vergittertes Fenster (1937), over de dood van koning Ludwig II van Beieren, en de roman Der Vulkan (1939), die in zo’n vijfhonderdvijftig pagina’s het leven van de gedwongen emigranten uit Duitsland beschrijft. Klaus Mann heeft veel meer geschreven, voorheen in Duitsland en later in de Verenigde Staten, maar deze titels vormen de kern van zijn oeuvre – en het verscheen allemaal in Amsterdam. Daar ook redigeerde hij van september 1933 tot augustus 1935 Die Sammlung, het literaire maandblad dat niet alleen ruimte bood aan de Duitse emigrés maar ook Nederlandse schrijvers aan het woord liet, Menno ter Braak en Edgar du Perron onder anderen, en vooraanstaande niet-Duitse auteurs als Jean Cocteau, André Gide en Ernest Hemingway in vertaling bracht. Klaus Mann was er het hart en de ziel van.
In 2003 werd het gedenkboek heruitgegeven, al was dat pas na meer dan een halve eeuw. Verwonderlijk is dat niet: het vacuüm waarin Klaus Mann als literator en paneuropeaan na de Tweede Wereldoorlog belandde, en dat mede motief was voor zijn zelfmoord, duurde tot in de jaren zeventig, toen in Duitsland de omstreden roman Mephisto, verboden in 1966, eindelijk legaal kon worden herdrukt en ook zijn derde autobiografie opnieuw werd uitgebracht, Der Wendepunkt. Ein Lebensbericht, herinneringen die massaal weerklank vonden bij nieuwe generaties. Oorspronkelijk in het Engels geschreven, The Turning Point (1942), had Klaus Mann het boek zelf in het Duits vertaald, herschreven en uitgebreid; het werd pas na zijn dood gepubliceerd, in 1952.
De hernieuwde belangstelling die Klaus Mann ten deel viel spitste zich vooral toe op zijn levensgeschiedenis, in het bijzonder op bepaalde elementen daaruit, zoals de verhouding tot zijn vader, Thomas Mann, zijn rusteloze reizen en trekken, zijn bekendheid en omgang met de toenmalige groten der aarde, zijn afhankelijkheid van drugs, zijn homoseksualiteit en natuurlijk zijn zelfmoord – dat alles intrigeert de huidige lezer evenzeer als zijn politieke of ideologische gedachtegoed: soms heftige en emotionele reacties op de teneur van zijn tijd, maar ook getuigend van een ongekende betrokkenheid, visie en moed. Het is jammer dat er van de immer gedreven verwoorde, politiek geïnspireerde opstellen van Klaus Mann zo weinig in het Nederlands is vertaald, net zo min als romans als Treffpunkt im Unendlichen (1932), Flucht in den Norden en Der Vulkan, juist omdat ze – soms met een ijzeren logica, soms zomaar opborrelend, bijna impulsief – ideeën bevatten die het waard zijn ter harte te worden genomen in een tijd waarin Europa moeizaam naar verdere vereniging streeft.
Fritz Landshoff, aan wie Klaus Mann naar eigen zeggen in zijn eerste exiljaren, vanaf 1933, ‘de mooiste menselijke relatie’ te danken had (Landshoff was hem een ‘broederlijke vriend’), nam het initiatief tot het maken van het gedenkboek. Erika Mann, Klaus’ oudere zus, voerde de redactie, en als vanzelfsprekend schreef Thomas Mann het voorwoord. Hij noemde de bundel een ‘krans van de geest’, onverwelkbaarder dan bloemen en bladeren der aarde, neergelegd op die verre Zuidfranse heuvel, daarmee doelend op Cannes, de stad waar Klaus Mann stierf en werd begraven. En ook deed hij het voorkomen of Klaus Mann bovenal het slachtoffer was van de tijd waarin hij leefde:
Er starb gewiß auf eigene Hand und nicht um als Opfer der Zeit zu posieren. Aber er war es in hohem Grade.
Thomas Mann schreef die woorden op 28 maart 1950 in Pacific Palisades, Californië, waar hij toen nog woonde. Het was tien maanden na de dood van zijn zoon en nog altijd kon hij niet verhelen hoe ongelegen Klaus’ zelfmoord hem was gekomen, op tournee in Zweden. ‘Lang samenzijn in bitter leed,’ schreef hij op 22 mei 1949 in Stockholm in zijn dagboek. ‘Mijn medelijden innerlijk met het moederhart en met E. Hij had het hun niet mogen aandoen.’ De volgende ochtend werd een compromis gesmeed: de tournee ging door, maar alle openbare manifestaties werden afgezegd. Thomas Mann woonde de begrafenis in Cannes niet bij.
Ook in andere bijdragen aan het gedenkboek wordt Klaus Mann geportretteerd als een niet aflatend bevechter van het nationaalsocialisme en het fascisme, en uiteindelijk als een slachtoffer daarvan, vier jaar na de oorlog. Upton Sinclair, om een voorbeeld te noemen, schreef kort en bondig:
[Klaus] was an unhappy man; he had been born in the time of terrific strain and stress for all mankind, and of bitter disappointments for the more idealistic members of the world community.
Christopher Isherwood, ander voorbeeld, schreef zichzelf schuldig te voelen: ‘I forgot, as most of us forget, that the brave need reassurance, too.’ Volgens Golo Mann, Klaus’ broer, was dat schuldgevoel niet zonder reden. ‘Er was een oude vriend, Christopher Isherwood, uiterst begaafd, succesvol, sympathiek,’ schreef Golo Mann in zijn Erinnerungen an meinem Bruder Klaus (1975). ‘In Hollywood verdiende hij groot geld […]. Zijn huis stond voor iedereen open. Maar hij nodigde Klaus niet meer uit, hij verwaarloosde hem. Klaus merkte het en leed er onder, leed des te meer omdat hij vermoedde wat de oorzaak was: zijn eigen verval.’ En Golo Mann citeert enkele dichtregels van Franz Werfel, die Klaus hem omstreeks 1930 had voorgelezen:
Wenn dich der Tod berührt hat
Bist du nicht mehr beliebt…
Toch, gelukkig, werd in het gedenkboek ook al gezinspeeld op andere motieven voor de zelfmoord van Klaus Mann, motieven die in de afgelopen decennia in meer of mindere mate bevestigd werden door uitvoerig onderzoek naar zijn leven en werk. Zulke motieven zijn bijvoorbeeld het doodsverlangen, zo niet de doodsdrift, waarmee hij als kind al was behept en dat levend werd gehouden door het opmerkelijke aantal zelfdodingen in zijn familie en onder zijn vrienden en kennissen, onder hen tal van collega-schrijvers; de drugs, vooral morfine en heroïne, waarop hij ondanks verschillende ontwenningskuren en psychiatrische behandeling telkens weer terugviel; zijn sterke gemeenschapsgevoel, dat hij bij zichzelf had onderkend tijdens zijn studie aan twee reformpedagogische internaten, ‘Landerziehungsheime’, en dat hem later – hypothetisch gesproken – deed knokken om toe te treden tot het Amerikaanse bevrijdingsleger en deed spelen met de gedachte rooms-katholiek te worden; zijn onvermogen om ondanks een veelheid aan seksuele en erotische contacten een vaste relatie te onderhouden; het feit dat maar weinigen in het naoorlogse Duitsland – of elders – erop zaten te wachten voortdurend herinnerd te worden aan wat er in de jaren twintig en dertig fout was gegaan, zeker niet door een schrijver die Duitsland al op een vroeg moment, 13 maart 1933, de rug had toegekeerd; en ten slotte zijn angst om oud, ouder te worden, zijn verlangen naar jeugd en wat jong is, onder meer blijkend uit maar liefst drie autobiografieën, waarin hij omstandig zijn kindertijd en jongelingsjaren beschreef en herbeleefde. De eerste, Kind dieser Zeit (1932), publiceerde hij toen hij zesentwintig was.
Echo’s van al deze motieven, en daar nog aan toegevoegd de moeizame verhouding tot zijn Olympische vader en in mindere mate de concurrentie als schrijver met zijn vader en zijn oom, klonken in het gedenkboek door. Maar overheersend was de teneur dat Klaus Mann een ‘Opfer der Zeit’ was. Zelfs Fritz Landshoff gebruikte die woorden in zijn postuum gepubliceerde memoires (1991), veronderstellend dat Klaus Mann de crisis zou hebben overwonnen als hij een vermoeden had gehad van de renaissance, zo niet de doorbraak, die zijn werk na zijn dood zou beleven. Of dat zo is? Het is twijfelachtig, om niet te zeggen: bijna aantoonbaar onjuist. Vergeleken met die beeldvorming uit 1950 en de weerklank daarvan in latere jaren zijn Golo Manns Erinnerungen een weldaad van relativering. ‘Nooit heeft Klaus intensiever, vitaler, daadkrachtiger geleefd,’ schreef Golo Mann, ‘dan in de eerste jaren van de emigratie; en om die reden waarschijnlijk ook nooit gelukkiger. […] Al was de emigratie voor Klaus moeilijk genoeg, het was toch geen geheel nieuwe toestand voor hem. Hij was al lang gewend aan de hotelkamers in Parijs en aan de Côte d’Azur. […] Angstig was hij helemaal niet, eerder onbevreesd en moedig. Wat niet helemaal hetzelfde is als dapper. Hij bezat humor […], maar niet de ironie die beschermt.’ Klaus Mann, in de woorden van zijn broer, was weinig geneigd tot zelfkritiek en had geen wetenschappelijke instelling. ‘De gedachte aan zelfmoord had hij al verbazend vroeg en zij was verbazend hardnekkig. […] Hoe een dergelijke neiging te verenigen is met zijn grote vriendelijkheid en goedheid, zijn werklust, zijn gevoel voor verantwoordelijkheid, die vraag,’ aldus Golo Mann, ‘moet men liever niet aan mij stellen. Die vraag zou zinloos zijn.’
Willi Fehse, met wie Klaus Mann in de late jaren twintig twee bloemlezingen van eigentijdse poëzie samenstelde, besloot zijn bijdrage aan het gedenkboek met een citaat van Klaus Mann zelf, uit februari 1931, ruim achttien jaar voor zijn dood:
Einer meiner Freunde […] hat sich in Cannes erschossen. Er liebte Frankreich sehr, vor allem Südfrankreich; ich glaube, daß er dorthin gereist is, eigens um dort zu sterben…
Profetische woorden. Zo geschiedde het. Bijna.
***
[Dit is het eerste deel van een essay in zeven delen van Anton Brand. De komende week verschijnen de andere delen]
Hier lees je deel twee, drie, vier, vijf, zes en zeven.
Foto: Graf Klaus Mann – Via Wikipedia Creative Commons, fotograaf Dadamax.
Mooi stuk!