Essay: Anton Brand – Klaus Mann in Nederland (5/7)
Na ontwenningskuren in Boedapest en Zürich en een kort verblijf in Spanje in de zomer van 1938 als verslaggever van de Spaanse Burgeroorlog vertrok Klaus Mann in september 1938 naar de Verenigde Staten – als Tsjechoslowaaks staatsburger. Thomas en Katia Mann vestigden zich die maand in Princeton, New Jersey; Klaus reisde rond, hield voordrachten, probeerde zich in de Engelse taal te bekwamen, wat mede noodzakelijk was omdat er voor Duitstalige literatuur nagenoeg geen markt meer was, en verbleef nu en dan in Princeton, anders in Hotel Bedford in New York, zijn nieuwe hoofdkwartier. Samen met Erika schreef hij twee boeken die bovenal bedoeld waren om het Amerikaanse publiek ervan te doordringen wat er in Europa aan de hand was, Escape to Life (1939) en The Other Germany (1940). Escape to Life, nog in het Duits geschreven en in het Engels vertaald, verscheen een paar weken na Der Vulkan, zijn laatste boek dat in Amsterdam door Querido werd uitgebracht. Er werden niet meer dan driehonderd exemplaren van verkocht. Thomas Mann schreef een brief aan zijn broer Heinrich met het verzoek Der Vulkan toch vooral te lezen: Klaus zou graag een vriendelijk woord van zijn oom horen, hij was ‘vereenzaamd’.
Toch, aangemoedigd door het bescheiden succes van de twee met Erika geschreven boeken, liet hij niet na nieuwe plannen te maken. Hij dacht aan een Verzameld Werk – onrealistisch, juist omdat er geen markt meer voor was. Hij begon aan een reeks portretten van beroemdheden die vanaf de achttiende eeuw van Europa naar de Verenigde Staten waren gereisd, Distinguished Visitors, vierhonderdvijftig pagina’s, maar vond er geen uitgever voor (het verscheen in 1992 in een Duitse vertaling, Der amerikanische Traum). Decision, het nieuwe literaire tijdschrift, werd een mislukking. Bij herhaling bepleitte hij de noodzaak van een ‘wereldrepubliek’ en hij maakte een opzet voor een film, The United States of Europe, een blauwdruk voor hoe het naoorlogse Europa eruit zou moeten zien. De enige successen die hij in het begin van de jaren veertig nog wist te boeken – het zouden zijn laatste successen blijken te zijn – waren de uitgave van zijn tweede autobiografie, The Turning Point (1942), en van een studie over het leven en werk van André Gide, André Gide and the Crisis of Modern Thought (1943). Van beide boeken maakte hij na de oorlog een Duitse bewerking.
Anders dan Der Wendepunkt leed The Turning Point aan een zekere onevenwichtigheid. Dat had er voor een deel mee te maken dat Klaus Mann zijn familiegeschiedenis en zijn jeugd eerder al in Kind dieser Zeit had beschreven, maar ook zijn afhankelijkheid van drugs had hier en daar een verwoestende uitwerking. In beide boeken, om een voorbeeld te noemen, beschreef hij zijn literaire Olympus, met Socrates – in de woorden van Plato –, Nietzsche, Walt Whitman en Novalis als de vier aartsengelen of het ‘viergesternte’. Wat in Der Wendepunkt een geserreerde beschrijving van deze Olympus is geworden, ontaardde in The Turning Point in een hallucinatoire droom, waarin Oscar Wilde in gesprek raakt met de Deense romanschrijver Herman Bang, en Karl Marx en Siegmund Freud verbaal met elkaar op de vuist gaan. Verhitte alinea’s waren het, zichzelf overschreeuwend, van alles te veel. Maar o zo typerend voor de geestelijke en wellicht ook fysieke gesteldheid van Klaus Mann in New York.
Na de Japanse aanval op Pearl Harbor besloot Klaus Mann zijn ‘bescheiden krachten’ ter beschikking van de Amerikaanse regering te stellen. Op 24 april 1942 meldde hij zich schriftelijk bij de U.S. Army aan. Hij werd gekeurd en afgewezen, en vroeg onmiddellijk een herkeuring aan. Wat hij niet wist was dat de FBI hem in het voorjaar van 1940 als homoseksueel en communist had geregistreerd en hem sindsdien bespioneerde. In september 1942 werd hij opnieuw afgekeurd; drie maanden later ging het wel goed. Na een korte opleiding in Arkansas kwam hij in Maryland terecht, waar hij werd ingedeeld bij een legereenheid die tot taak had propaganda te verzorgen. Zijn homoseksualiteit moest hij verbergen (hij vroeg Lotte Walter, dochter van Bruno Walter, om een portret om er indruk op zijn kamergenoten mee te maken) en in brieven, vooral aan zijn moeder, toonde hij zich ontsteld over de hiërarchie in het leger, het racisme tegenover negers en het feit dat slechts weinigen weet hadden van de politieke achtergronden van de oorlog. Zijn wens om met de U.S. Army naar Europa te gaan werd aanvankelijk niet gehonoreerd omdat hem het Amerikaanse staatsburgerschap wegens ‘besondere Erkenntnisse’ werd geweigerd – dat was dus dat FBI-dossier. Maar hij argumenteerde ‘als een schaduwbokser’ en nadat het staatsburgerschap er in september 1943 alsnog kwam, kon hij op 24 december 1943, kerstavond, de Verenigde Staten verlaten, een eenling in een troepentransport van achtduizend man, maar ‘vol dadendrang en Godsvertrouwen’. Via Casablanca belandde hij in Italië, waar hij deelnam aan de geallieerde veldtocht. In dienst van de Psychological Warfare Branch maakte hij vlugschriften en teksten voor radio-uitzendingen die hij ook zelf voor de microfoon bracht en die het oogmerk hadden de Duitse soldaten in de loopgraven te demoraliseren. Tegen het eind van de oorlog trad hij in dienst van Stars and Stripes, de Amerikaanse legerkrant, die hem in mei 1945 – in een jeep – als verslaggever naar Duitsland stuurde. Zo zag hij het vernielde huis aan de Poschingerstraβe weer; ontroerende pagina’s heeft hij daarover geschreven. Hij bezocht Dachau en maakte interviews met Hermann Göring, die liet weten al lange tijd op slechte voet met Hitler gestaan te hebben, en met Richard Strauss, de componist, die hem niet herkende, beleefd ontving en zich onder andere beklaagde over de muzikale smaak van de Führer – te veel, te eenzijdig Wagner, en ‘er waren ten slotte ook nog anderen’.
Op 28 september 1945 kreeg Klaus Mann eervol ontslag uit militaire dienst. Opnieuw volgde een periode van reizen en trekken, plannen die de een na de ander mislukten, een gestaag afglijden in verval. In 1946 verscheen in Zürich Der siebente Engel, zijn eerste theaterstuk sinds 1932, en ook het laatste dat hij schreef. Hij was optimistisch over de kansen dat het stuk daadwerkelijk opgevoerd zou worden, rekende op de steun van Jean Cocteau, de zo bewonderde vriend van vóór de oorlog, maar het kwam er niet van. Als de dood je heeft aangeraakt ben je niet meer geliefd, en dat is precies wat Klaus Mann in zijn laatste jaren overkwam. Eerder noemde ik Christopher Isherwood al als voorbeeld; soortgelijk gold het voor Jean Cocteau. In diens dagboeken heet het in 1952, na een ontmoeting met Gustaf Gründgens, dat Klaus zowel hemzelf, Cocteau, als Gründgens onheus had bejegend, dat Erika en Klaus zich schuldig maakten aan ‘verwarring en onzin’, dat Klaus’ leven een cul-de-sac was en zijn drama het product van ‘frivoliteit’. In 1948 zou het tot een heruitgave van Mephisto komen, maar de uitgever, Langenscheidt-Verlag, liet het op het laatste moment afweten met als argument dat Gründgens opnieuw ‘eine bereits sehr bedeutende Rolle’ in het naoorlogse Duitsland speelde. De teleurstelling die Klaus Mann rond die heruitgave te verwerken kreeg, is illustratief voor zijn positie als literator na de Tweede Wereldoorlog. Hij rekende op een hernieuwde belangstelling voor zijn werk, vooral in het nieuwe Duitsland, waar morele principes ingang vonden zoals hij ze bijna als geen ander onder moeilijke omstandigheden had verdedigd. In plaats daarvan klonk het verwijt dat de Manns – ook Thomas, Heinrich en Erika – hun vaderland de rug hadden toegekeerd. Het was voor de hand liggend, maar door Klaus niet voorzien.
***
[Foto: Klaus Mann in Italië via Wikipedia Commons]
Dit is het vijfde deel van een zevendelig essay over Klaus Mann in Nederland. Hier lees je deel een, twee, drie, vier, zes en zeven.