14 – 18: Ernst Weiß – Franziska
Heiß und schön
Het is jammer dat Adolf Hitler door zijn magnum opus – naast het uitroeien van bevolkingsgroepen – het concept van strijd in diskrediet heeft gebracht. Karl Ove Knausgård deed door middel van zijn serie boeken zijn best om het te zuiveren, al schijnt ook hij inmiddels te beseffen dat waar gehakt wordt spaanders vallen. Feit blijft dat het leven een strijd is, dat weet ieder mens uit eigen ervaring.
Zeker de kunstenaar, want hij moet naast het leven zelf zijn kunst produceren én ook nog eens aan de mensheid zien te verkopen, terwijl die wellicht helemaal niet zit te wachten op zijn obsessies, frustraties, idealen en alles waar een mens warm voor kan lopen – volgens mij was het Dalí die opmerkte dat een kunstenaar alleen met behulp van de sabel zijn plek op het toneel kan veroveren. Een driedubbele strijd kortom. De ware kunstenaar is degene die van de strijd die het leven is geen geheim hoeft te maken, haar niet probeert te verhullen; integendeel, hij kan de mechanieken ervan blootleggen, en ook, of misschien vooral als het gaat om het liefdesfront, al staat het een kunstenaar vrij om uit te weiden over de strijd die de handel in wasverzachters heet.
Ernst Weiß (1882-1940) was zo’n nietsontziende kunstenaar. Voor hem was de strijd van het leven zo weinig geheim dat hij zijn tweede roman Der Kampf noemde. Het verscheen in het midden van de Eerste Wereldoorlog, in 1916. Na 1919 zou het gepubliceerd worden onder de naam Franziska. Niet omdat Mein Kampf al was verschenen, maar vermoedelijk vanwege de Eerste Wereldoorlog, die overigens geen enkele rol speelt in het boek, afgezien van een groep zingende soldaten in een korte passage. Misschien vond de titelverandering plaats omdat in 1919 zijn boek Mensch gegen Mensch verscheen, een pacifistisch werk; Weiß wilde er wellicht geen misverstand over laten bestaan wat zijn ideeën over de oorlog waren. Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was hij legerarts en ontving hij een gouden erekruis voor heldenmoed. (Er bestaat een fraaie foto van Weiß in doktersjas met daaronder zijn uniform.) Van de Eerste Wereldoorlog hadden overigens velen al snel hun bekomst, zoals Hašeks ‘brave’ soldaat Švejk doet voorkomen. Als Švejk bij het uitbreken van de oorlog de keizer Frans Jozef openlijk hulde betuigt, wordt hij gearresteerd omdat de autoriteiten menen dat geen normaal mens zich zo enthousiast kan betonen.
Weiß werd geboren in Brünn, in het toenmalige Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk (het huidige Brno in Tsjechië), als zoon van een welgestelde stoffenhandelaar. Hij was een leeftijds- en stadsgenoot van Franz Kafka – Weiß ging medicijnen studeren in Praag – met wie hij zelfs nauw bevriend was. Tijdens een gezamenlijk verblijf in Denemarken redigeerden ze samen de drukproeven van Franziska. Kafka noemde het ‘heiß und schön wie Die Galeere [Weiß’ eerste boek]’, en wie zijn wij om Kafka tegen te spreken? Van die vakantie is trouwens een prachtige foto bewaard gebleven van de twee schrijvers op het strand van Marielyst. Ernst Weiß kaarsrecht in kleermakerszit met een brede glimlach onder zijn rondborstige snor en daarnaast een eveneens breed glimlachende Kafka, voorovergebogen en in halve kleermakerszit.
In navolging van de Pushkin Press zet Uitgeverij van Gennep zich in om Weiß’ werk aan de vergetelheid te ontrukken. Vanaf 2006 geven ze zijn werk uit; de mooie novelle Jarmila, over een tragische speelgoedhandelaar, was de eerste en meest recentelijk, in 2012, het magistrale De arme verkwister, in de vertaling van Hans Driessen en Marion Hardoar, dat oorspronkelijk in 1936 is verschenen bij de exil-uitgeverij Querido. Het boek werd opgedragen aan Stefan Zweig, die Weiß ondersteunde toen Weiß in Parijs in exil leefde. Nadat de nazi’s Parijs kwamen binnenmarcheren pleegde Weiß zelfmoord. Een koffer met ongepubliceerde manuscripten is sindsdien zoek.
Alleen al door het naar het Nederlands vertaalde werk, vier boeken in totaal, verdient Ernst Weiß een plek naast de grote Midden-Europese schrijvers. Helaas is er na het oorspronkelijke enthousiasme in de pers voor Weiß’ herontdekking nog maar weinig belangstelling; van De arme verkwister was er als ik me niet vergis maar één bespreking, weliswaar in NRC Handelsblad door Weiß-pleitbezorger Wil Rouleaux, om spoedig te worden verramsjt. De meeste aandacht kreeg zijn roman over Hitler, De ooggetuige, oorspronkelijk geschreven in 1938 en in Nederland lovend besproken door Michaël Zeeman.
Franziska begint met de doodsstrijd van de moeder van drie zussen in een provinciestadje in Bohemen. Na het overlijden begint voor de zussen de strijd om het overleven, want ze zijn op elkaar aangewezen; de vader van het gezin was al overleden. De oudste zus zwoegt als lerares en de jongste biedt zich aan om als huishoudster te gaan werken in Praag, waardoor Franziska haar handen vrij heeft om piano te spelen. Ze krijgt weliswaar les van een dronkaard die elke avond zijn hond tot bloedens toe slaat, maar haar leermeester, die overstapt van pianodocent op een baan als bioscooppianist, is meer een noodzakelijk kwaad; de muziek doet haar uitstijgen boven de alledaagse, grauwe werkelijkheid.
In Praag bezoekt ze een concert van de sterpianiste Leonore Constanza en op dit punt in het verhaal zijn we inmiddels gewend aan de sfeervolle manier waarop Weiß Praag beschrijft; de arbeidersvoorstad Žižkov, waar Franziska’s zus Minna voor een generaalsgezin werkt (nog een detail dat aan de oorlog herinnert) en het iconische Wenceslasplein in het centrum van Praag: ‘De nevel bleef schuchter voor de etalages van de winkels hangen, en wachtte; de nevel spreidde zich langzaam over het gehele, grootse Wenceslasplein uit, tot helemaal bovenaan, waar een enorm bronzen ruiterstandbeeld dreigend in al zijn massieve kracht een paleis op pilaren bewaakte, heldhaftig en toch zachtmoedig als een koning voor zijn toverkasteel in Duizend-en-een-nacht.’ Liefhebbers van het magische Praag zullen sidderen van weemoed. Ook later zal Weiß zich een meester betonen in het tevoorschijn toveren van bezielde ruimtes en landschappen. Zo vergelijkt hij de felverlichte ramen van een passerende trein met het fladderden van de vleugels van een vlinder.
Na Constanza’s concert, dat in al zijn flamboyantheid wordt beschreven (vooraf: ‘Constanza maakte een buiging – nou nee, het leek meer op hoe een roofdier zich na zijn eerste stappen in de vrijheid schudde en uitrekte’ en erna: ‘Bloemen werden als vlammen op het podium gegooid’), meldt Franziska zich bij de diva om haar voor te kunnen spelen. Constanza ziet wat in haar en ze begeven zich naar de lege concertzaal. Franziska overtreft zichzelf met een stuk van Beethoven waarna Constanza zich stante pede opwerpt als haar strenge, maar sympathieke en geestige mentrix. Ze begeleidt haar protégé naar het station van Praag en geeft haar een eerste les over de kunsten:
We zijn allemaal met de beste wil van de wereld maar halve mensen; geloof maar niet dat kunst ook nog met een gevierendeeld mens tevreden is. O nee, allesbehalve! Dat is dan net genoeg voor het vrouwenkoor […]
De strijd voor de kunst kost Franziska echter minder moeite – met hulp van Constanza als een soort vervangende moeder – dan die voor de liefde, waar ook behoorlijk wat uurtjes in gaan zitten. Erwin, Franziska’s vriend, met wie ze samenwoont in Praag, meent namelijk zijn tijd te moeten verdelen tussen haar en zijn ex: de wispelturige Hedy uit Berlijn. In eerste instantie kostte het Franziska moeite om te ontvlammen, om hartstochtelijk van iemand te houden, maar na verloop van tijd zou ze haar ontluikende carrière als sterpianiste hebben opgegeven opdat ze Erwin echt tot de hare kon maken. In vurige dialogen vecht ze voor haar relatie:
“Wees toch niet zo laf,” schreeuwde ze. “Je bent nog erger dan een oud wijf. Met die brief daarstraks, toen was je aan het toneelspelen en nu… Kom op, wat wil je nu dan? Zeg het dan!”
Als Erwin doodziek wordt, van liefde voor Hedy, vecht Franziska net zo verbeten voor zijn gezondheid. Tevergeefs, althans als het om de liefde gaat; in een van de laatste hoofdstukken, openbaart zich in een paar zinnetjes de tragiek van de strijd om de liefde, waar geen enkel wapen tegen bestand is. Aan dat front zijn er nu eenmaal deelnemers, man of vrouw, die zichzelf alleen op kunnen offeren, wat in de praktijk neerkomt op pijn willen lijden, anders zijn ze eenvoudigweg niet in staat om liefde te schenken of liefde in ontvangst te nemen. De krijgsgevangenen van de liefde. Ernst Weiß trekt die ijskoude conclusie in deze sfeervolle, scherpe en, zoals Kafka het zei, bloedhete roman.
Johannes van der Sluis
Ernst Weiß – Franziska. Vertaald door Dineke Bijlsma, Van Gennep, Amsterdam. 272 blz. Alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.
Beste Johannes, over “een prachtige foto bewaard gebleven”: ten eerste staat niet Weiss maar een onbekende op die foto en ten tweede is de foto niet in Marielyst gemaakt, zoals in april a.s. in Kafka-Kurier 5 onthuld zal worden