Recensie: Georges Simenon – Maigret en het lijk aan de kerkdeur
Chrétien Breukers (De Contrabas) en Mark Cloostermans (De Standaard) duiken onder. Meer bepaald in het oceaangelijke oeuvre van Georges Simenon, de man van vierhonderd boeken. Naar aanleiding van de 25ste verjaardag van Simenons overlijden lezen zij een selectie van 25 titels, zowel Maigret-mysteries als romans durs, zijn ‘serieuze’ romans. Twee Tzum-bloggers om Simenon op de hielen te zitten, de man die sneller schreef dan God kan lezen.
In 1989 las ik een stuk of tien Maigrets, ongetwijfeld omdat de auteur net gestorven was en Bruna een aantal herdrukken op de markt bracht. Ik herinner me vooral dat Maigret wat rondstommelt, hier en daar een gesprek voerde, veel dronk, zo mogelijk nog meer rookte en de mensen die bij een misdaad betrokken waren langzaam maar zeker insloot; – want hier ligt het wezen van Maigret: hij sluit mensen in. Hij omsingelt ze, brengt ze onder hypnose, achterhaalt hun diepste geheimen, ontmaskert hun leugens en laat ze daarna, als er niet meer van ze over is dan een lege huls, inrekenen.
Eenmaal ontmanteld en leeg, zijn ze voor hem niet langer interessant, ze hebben hun doel gediend en zijn letterlijk nutteloos geworden. Maigret heeft geen grote mensenliefde, al zal hij dat niet graag toegeven. De wereld van Maigret draait om Maigret. Alle mensen om hem heen, ook mevrouw Maigret, zijn er om hem te dienen, te verzorgen, te amuseren of te irriteren. Opdat Maigret niet té zeer bewust kan worden van de onverdraaglijke leegheid van het, of zijn, bestaan.
Dit schreef ik eerder over Maigret (hier, een stuk dat later is opgenomen in Een zoon van Limburg). De twee tekstblokken zijn zeer van toepassing op Maigret en het lijk aan de kerkdeur, de eerste in boekvorm gepubliceerde roman over onze zwaarlijvige speurneus. In deze Maigret zien we hoe hij een man met wie hij niets te maken observeert, een wat vale man met een versleten koffer bij zich. Hij reist hem van Brussel, waar hij voor werkzaamheden was, achterna naar Nederland en Duitsland. Daar pleegt de achtervolgde zelfmoord, in een morsig hotel waar hij zijn intrek heeft genomen. De commissaris kijkt toe vanuit de buurkamer en voelt zich bijna schuldig. Bijna. Niet helemaal.
Daarna ontplooit zich een verhaal dat niet zozeer een verhaal is, als wel een hoeveelheid scènes, die allemaal wel heel vaardig door Simenon aan elkaar worden gelast en met een verfijnd gevoel voor timing gepresenteerd. De zelfmoordenaar blijkt lid te zijn geweest van een groepje oproerige studenten en jongelui, die zich in het Luik van de jaren twintig afkeerden van de burgerij. Zoals het hoort, in je jeugd. Inmiddels hebben een paar van de oude companen een fijne carrière en zijn ze allemaal naar andere plaatsen verhuist, op een enkeling na, wat voor de zelfmoordenaar reden is geweest om de gefortuneerden onder de groepsleden mild maar wel vasthoudend af te persen. Waarmee? Mensen die de plot niet meteen willen weten moeten nu even heel snel een alinea overslaan. Met het kostuum van een door een van de leden van de Gezellen van de Openbaring, want zo heet het genootschap, vermoorde man uit Luik.
De moordenaar is een zenuwachtige, kunstenaarsachtige, joodse figuur. Dat is bij Simenon niet onproblematisch. Want de tovenaar uit Luik schrijft niet bepaald subtiel over het oude volk, dat bij hem altijd uit haakneuzige sjacheraars bestaat. Zo ook nu. Er zijn in dit geval twee opties: of hij gaf zich over aan de gebruikelijke antisemitische praat die hij voor de Tweede Wereldoorlog wel vaker uitsloeg, of hij heeft een jood nodig omdat de vriendenclub zich op het bijbelboek Openbaring baseert, een boek dat bol staat van de ondergangsvisioenen én de komst van de messias voorspelt. Ik zou het eerlijk gezegd niet weten, in dit geval. Helemaal koosjer is de auteur niet, noch helemaal fout.
Tijdens Zomergasten sprak David van Reybrouck zich, als ik de commentaren op Twitter goed heb gelezen, uit tegen de plotlijn. Hij noemde Marguerite Duras als voorbeeld van een schrijfster die de taal het werk laat doen en zich niet overgeeft of overgaf aan het braaf bakken van allerlei romanwerken. Een sympathiek standpunt, al vraag ik me af of dat helemaal staande is te houden. In elk goed boek waarin de plot niet op de voorgrond staat (Reis naar het einde van de nacht, bijvoorbeeld, of Honger, of Max Havelaar) is er weliswaar sprake van een minimum aan plot, maar die boeken zijn niet daarom in het collectieve geheugen blijven hangen. Zij zijn dat wel omdat ze in een briljante stijl zijn geschreven en omdat er zo veel in gebeurt.
Maigret en het lijk aan de kerkdeur staat niet op dezelfde hoogte van de genoemde voorbeelden, en toch zijn er overeenkomsten. Simenon monteert een heleboel scènes aan elkaar, scènes die door Maigret als een soort interne allesvermoedende beschouwer worden geïnterpreteerd, tot hij op den duur zijn – altijd terechte – conclusies trekt en de heren ontmaskert. Er is wel een plot, waarin oude vriendschappen en verziekte onderlinge relaties een schuimend verband aangaan met een collectief verzwegen moord en een tragische zelfmoord, maar tegelijkertijd is er geen moord en zijn er alleen maar stemmingen. De plot is belangrijk… juist in de aanwezige afwezigheid ervan. Een subtiliteit die Van Reybrouck even over het hoofd zag, met zijn gemekker over dat vervelende proza van Marguerite Duras.
Voordat Simenon aan zijn boeken begon maakte hij aantekeningen over de locaties, schetste een kaart van de plekken waar het geheel zich afspeelde en maakte hij allerhande notities over stratenplannen, eigenaardigheden van gebouwen en zo voort. Die papieren borg hij op in een envelop. Voor elke roman is er zo’n envelop, ze zijn te bezichtigen in ’s mans museum in Luik. Tijdens het schrijven (elke dag een hoofdstuk, gemiddeld elf hoofdstukken per boek) keek hij die papieren nauwelijks in. Als hij schreef deed de (uitgebeende) taal het werk. Dat hij voor dit boek bovendien kon putten uit Luikse jeugdherinneringen (ook Simenon was lid van zo’n jongensachtige club) maakt het geheel misschien nog zintuiglijker dan zijn andere boeken. Je kunt het Luik van zijn jeugd bijna aanraken, en je kunt de vriendschap tussen de protagonisten bijna horen knetteren.
En Maigret? Maigret is vooralsnog vooral een denkende, logge aanwezigheid. Die de misdadigers op het eind absolutie schenkt. Met een bijna achteloos gebaar. Want het oplossen van de puzzel is voor hem in deze fase van zijn ontwikkeling blijkbaar belangrijker dan het doen plaatsvinden van gerechtigheid. Je vergeeft het hem dat hij de heren laat gaan omdat hij medelijden heeft met hun kinderen. Die kleine sentimentaliteit zij de kinderloze Maigret vergeven.
Chrétien Breukers
Georges Simenon – Maigret en het lijk aan de kerkdeur. Vertaling K.H. Romijn, Bruna, Utrecht, 1968; originele titel Le pendu de Saint-Pholien, 1931.