Recensie: Maarten ’t Hart – De jacobsladder
Meer van hetzelfde
Toen Maarten ’t Hart een jaar geleden de verhalenbundel De huismeester publiceerde, meende ik een keerpunt in zijn ontwikkeling te mogen signaleren: er trad een nieuw thema naar voren, de geestelijke gestoordheid van mensen en de beeldvorming daaromtrent, en ook vond ik de nieuwe verhalen verzorgder van stijl en hechter van constructie dan het vroegere werk. Het lezen van De jacobsladder, ’t Harts nieuwe roman, was voor mij dan ook een teleurstelling. De lijnen die in De huismeester leken te worden uitgezet, worden niet doorgetrokken, integendeel zelfs, ’t Hart keert terug naar Rozenburg, het havenhoofd en de vlam van Pernis.
Wat hij daarover te vertellen heeft, zeer in het bijzonder over de vele scheuringen in de calvinistische gemeenschap, is zorgvuldig gedocumenteerd en bij vlagen amusant, maar het neemt niet weg dat bij mij de verzadiging is ingetreden: De jacobsladder is bovenal meer van hetzelfde. Door die verzadiging gaan allerlei kleinigheden irriteren. Natuurbeschrijvingen bijvoorbeeld, als die op pagina 15: koud is hoofdpersoon Adriaan Vroklage het ‘reusachtige’ koolzaadveld met zandoogjes en koolwitjes uit of hij passeert een al even ‘reusachtig’ aardappelveld ‘met al bleekroze, maar amper geurende bloemen’ dat ‘stil en vlinderloos langs de weg’ ligt.
Of, ander voorbeeld, de titel van de tweede helft van het boek, ‘Een markgrond van roerdompen’, die hinderlijk nadrukkelijk naar Een vlucht regenwulpen verwijst. Of, nog één, de ‘achtervolgingsscène’ die maar liefst zeven pagina’s in beslag neemt (blz. 126-132), in niets uitmondt en ten slotte met een flinterdunne draad in het verhaal wordt geweven. En dat alles in een opgewekte schooljongensstijl, die nog het meest doet denken aan een rondborstig ‘de paden op, de lanen in’.
Het calvinistische schuldgevoel dat aan zoveel verhalen van ’t Hart ten grondslag ligt krijgt ditmaal gestalte in een vermeende dood: als 11-jarige jongen leest Adriaan in de krant dat hij is verdronken, tussen de wal en een afgemeerd fregat geraakt. In werkelijkheid echter was niet hij maar Jan Ruygveen het slachtoffer, maar het incident beïnvloedt Adriaans leven voor eens en altijd, vooral in zijn betrekkingen met Jans familie.
Vader Ruygveen, een steile calvinist, grijpt de gelegenheid van weer een kerkscheuring aan om een eigen kerkgenootschap te stichten en gaandeweg voert hij zijn vrouw en kinderen daarmee naar hun ondergang. Zus Hendrikje wordt hoer, broer Job verhangt zich, moeder sterft van verdriet en broer Anton besluit naar Canada te emigreren.
Vader Ruygveen zelf komt in het Sint Joris Gasthuis terecht, waar Adriaan Vroklage hem verzorgt. Na zijn leertijd op de LTS en zijn omzwervingen bij de marine is hij verpleger geworden. Als blijkt dat Jan niet zo maar in het water gevallen is maar er doelbewust is ingesprongen, dus net als Job zelfmoord heeft gepleegd, komen Adriaans leven en schuld in een ander perspectief te staan.
Bij scheuringen leer je de mensen, leer je hun opvattingen, leer je hun slechtheid kennen. En bovendien: scheuring is bewijs van levend geloof.
Het is Adriaans grootvader die ’t Harts motieven voor het schrijven van De jacobsladder het best verwoordt. Met zijn gezonde gevoel voor de relativiteit der dingen is hij de enige figuur in het boek voor wie ik begrip kan opbrengen. De ‘grote warmte en sympathie’ die ’t Hart volgens het omslag voor de familie Ruygveen heeft en zijn waardering’ voor het compromisloze calvinisme voel ik niet na.
Anton Brand
Maarten ’t Hart – De jacobsladder. De Arbeiderspers, Amsterdam, 206 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 3 oktober 1986.