Niet minder dan zes titels van Leo Pleysier trof ik aan in de bananendozen, aan de inhoud waarvan ik nu mijn twaalfde beschouwing wijd. Kop in kas (1983), Wit is altijd schoon (1989), De kast (1991), De gele rivier is bevrozen (1993), Zwart van het volk (1996) en Volgend jaar in Berchem (2000). Alleen de eerstgenoemde en de laatstgenoemde titel heb ik deze week niet herlezen. Het was een prettig weerzien met een schrijver die ik, meer dan de andere over wie ik tot nu toe schreef, uit het oog was verloren.

Wit is altijd schoon markeerde de doorbraak van Pleysier, die voor die tijd bekend stond als experimentele of voormalig experimentele schrijver, en in die hoedanigheid geen groot publiek aan zich had weten te binden. Die doorbraak viel ongeveer gelijk met de opkomst van een auteur als Eric de Kuyper, die de wereld van zijn jeugd eveneens wilde doen herleven, en Pol Hoste, die met Vrouwelijk enkelvoud en Een schoon bestaan bijna Pleysier-achtige boeken schreef. Het hing blijkbaar in de lucht.

Wit is altijd schoon en De kast zijn gelijksoortige boeken, waarin Pleysier de taal letterlijk het werk laat doen (en daarin nog steeds een experimentele grondhouding lijkt aan te nemen). In Wit is altijd schoon evoceert hij de taal van zijn overleden moeder, die op haar sterfbed doortatert, in De kast geeft hij een lang telefoongesprek tussen de ik-persoon en zijn zuster weer, waarin vooral de zuster aan het woord komt, over een door haar geërfde kast vol parafernalia uit het familieverleden. Zwart van het volk laat een naar Afrika geëmigreerde broer aan het woord en De gele rivier is bevrozen behandelt het verhaal van een tante zuster die in China en India in de zending werkte.

Die tante zuster, Roza geheten, daarmee is iets aan de hand. Maar wat? Als ze in de jaren vijftig enige tijd bij de familie van de verteller komt logeren na een noodgedwongen afscheid van de missiepost in het verre China, weet de zeer jonge verteller (in wie ik Leo Pleysier zelf denk te herkennen) er nog niet het fijne van. Hij weet wel dat het een aparte tante is, een zwijgzame… iemand om wie iets heen hangt, een sfeer die hij niet kan vatten en die hem een leven lang, tot het schrijven van het boek, zal fascineren.

Het handelsmerk van Pleysier is de gekunstelde spreektaal die hij hanteert. Een stijl die hij heeft fijngeslepen en daarna in misschien net iets te veel boeken aangewend, dat weet ik niet zeker; maar in de boeken die hij tot aan Zwart van het volk schreef werkt die wel heel goed. Het lijkt me zeer ingewikkeld om op papier een spreektaal te creëren die nergens ontspoort en altijd geloofwaardig is. Pleysier is dat gelukt en misschien is dat de grootste ‘waarde’ van zijn schrijverschap.

Culminatiepunt is Wit is altijd schoon, waarin de bron waaruit die taal is komen opwellen aan het woord is. De moeder. Die vanaf haar baar tot haar zoon spreekt. In De gele rivier is bevrozen hanteert Pleysier soms dezelfde taal, maar het raamwerk van het boek is een ‘gewone’ vertelling over die tante zuster, waarin de details langzaam maar heel zeker worden gepresenteerd. De langzame vertelstijl, dat is nog zoiets waar de auteur een handje van heeft. Zijn tempo ligt net zo hoog als dat van televisieseries uit de jaren zeventig.

Tijdens het herlezen van de vier boeken moest ik regelmatig aan Dimitri Verhulst denken. Niet omdat de auteurs echt op elkaar lijken, maar omdat Verhulst toch een rock ’n roll-versie lijkt van zijn oude oom uit de Kempen. Waar Pleysier de taal tot op de bodem onderzoekt, lijkt Verhulst vooral in zijn meest recente boek af te willen dalen in de krochten van zijn herinnering, zonder grappig te doen of slapstick te bedrijven.

Dat vraagt automatisch om meer geconcentreerde taal. De overeenkomst tussen beide auteurs: ze blijven ronddwalen in hun eigen obsessies en (jeugd)herinneringen, zonder precies de vinger te kunnen leggen op wat de kern van hun schrijverschap is. Elk boek is een stap dichter bij het mogelijke antwoord op die vraag. Je zou Verhulst tijdens die zoektocht de taalbeheersng van Pleysier toewensen, en Pleysier af en toe een beetje van het uptempo van Verhulst. Misschien vind ik De gele rivier is bevrozen dáárom zo goed, omdat het boek meer uitwaaiert dan de andere drie die ik herlas.

Leo Pleysier

Ik heb lang gezocht naar een passage om te citeren. Gek genoeg lukt dat bijna niet. Het geheel is een meerstemmige fuga waarin bijna elke zin verweven is met de vorige en de volgende, en met het geheel dat het boek is. Wit is altijd schoon staat vol met citeerbare stukken. Het werk van Pleysier is feuilleton en fragment tegelijk, en dat is wat het uiteindelijk redt, dat wil zeggen: wat mij als lezer uiteindelijk behoedt voor een fatale vorm van verveling.

Daarnaast is hij een van de hedendaagse schrijvers die het Vlaams als schrijftaal nieuw leven probeert in te blazen. Niet alleen met veel ge-gij en ge-amai, nee, hij nadert in die geconstrueerde spreektaal een vorm van het Vlaams die niet alleen curieus is, of als lokale achtergrond bij een boek moet dienen, maar die een eigen taal wordt, die de lezer het idee geeft dat hij als niet-Vlaming het Vlaams kan verstaan. Door de spreektaal serieus te nemen, voedt hij het taalbewustzijn dat in de federale staat Vlaanderen op zijn zachtst gezegd niet zonder complicaties voorthobbelt. De prestatie die Pleysier levert, kan de Nederlandse lezer niet op waarde kan schatten, dat oordeel is aan de Vlaamse lezer.

Ik weet na dit alles, en ondanks de waardering die ik voor zijn boeken heb, niet of ik Pleysier de komende jaren weer ga volgen. Mijn herinnering blies me in dat zijn werk heel erg goed was, iets wat de herlezing helaas niet bevestigde. Wat ik de laatste jaren van De Kuyper herlas, beviel me eerlijk gezegd beter. Toch is hij een sympathieke auteur uit het wat hogere middensegment, vermoed ik… iemand die een korte periode van de Vlaamse literatuur mede heeft bepaald en die alleen daarom een oeuvreprijs verdient (als hij die niet al heeft gehad). Hij is de missing link tussen de experimentele literatuur uit de jaren zeventig en de anekdotische saaiheid die nu soms (weer) heerst en alleen daarom al bestudering waard.

Chrétien Breukers

//