Boeken die ik twaalf jaar niet heb gezien (16): John Fante
Vraag het aan het stof (Ask the dust) van John Fante is een roman over een onzekere jongeman die schrijver wil worden. En wordt. Dat gaat niet vanzelf, uiteraard. De angsten en onzekerheden die de hoofdpersoon Arturo Bandini op zijn pad doorstaat worden in het boek duidelijk uitgebeeld door de auteur, ooit een onzekere jongeman die schrijver wilde worden. En werd.
Het boek dat ik in een van de bananendozen aantrof is onlangs heruitgegeven door Meulenhoff, nu de rage van de ‘onontdekte’ meesterwerken (= meesterwerken die luie lezers en uitgever voorheen over het hoofd zagen) wild om zich heen slaat. Gelukkig maar, want nu is de tekst – zij het in een niet brisante vertaling van Mea Flothuis – opnieuw beschikbaar.
John Fante was, net als zijn alter ego Arturo Bandini, van eenvoudige afkomst. Schrijver worden is dan niet meteen voor de hand liggend, althans, als je dan schrijver wil worden zul je altijd moeten vechten om je van het milieu waaruit je stamt, en waar je waarschijnlijk machteloos van houdt, los te rukken. Dat levert, opnieuw, angst en onzekerheid op. Het is een eeuwige cirkel die alleen kan worden doorbroken door er over te schrijven.
Uiteraard lost het schrijven niets op, al kan het wel duidelijk maken waar de obsessies en de schrijfdrift hun bron hebben. Schrijvers zijn thuisloos en kunnen zelfs in hun teksten niet wonen, alleen tijdelijk verblijven, als ze geluk hebben.
Tegen het eind van het boek komt een droom van Bandini uit. Zijn roman verschijnt. Natuurlijk is hij blij, maar hij weet meteen dat het gevoel niet meer uniek is, of nieuw. De blijdschap die hij voelde toen zijn eerste verhaal in een literair tijdschrift verscheen was groter. Vanaf dat moment is alles herhaling geworden, vervulling van een behoefte die niet zozeer onstilbaar is als wel onvervulbaar, ondanks de soms optredende vervulling.
Een week later kwam mijn boek uit.Heel even deed het me plezier. Ik kon een warenhuis binnenlopen en het zien liggen, te midden van duizenden andere, mijn boek, mijn tekst, mijn naam, mijn raison d’être. Maar het was niet hetzelfde soort plezier at ik had ontleend aan het zien van Het hondje lachte in Hackmuths tijdschrift.
Op de heruitgave staat een quote van Charles Bukowski: ‘De beste roman ooit geschreven.’ Of het waar is weet ik niet, maar het is wel een heel erg goede roman, een boek waarmee Fante zich in de groep bevindt van erg grote schrijvers zoals Knut Hamsun, Bohumil Hrabal, Louis-Ferdinand Céline, Edgar Hilsenrath en nou ja, en zo voort. Schrijvers als eenlingen, ontwortelden die met hun tekst een anker proberen uit te gooien.
Naar wat?
Dat is een goede vraag, die helaas niet te beantwoorden is. Mocht de schrijver dat antwoord vinden, dan kan hij onmiddellijk stoppen met schrijven, en dat is niet de bedoeling, zelfs al zou hij met enige regelmaat liever de post rondbrengen of garnalen pellen dan alweer aan een nieuwe tekst te beginnen. Schrijven is niet zozeer afzien, schrijven is boren naar olie die helaas ergens anders te vinden is.
Fante schreef filmscenario’s voor het geld en heeft daarom misschien minder romans kunnen maken. Dat zal hem soms hebben benauwd, al kon hij er riant van wonen en royaal van leven (in een ongelukkig huwelijk, uiteraard). Hij beleefde tijdens zijn leven enige roem, raakte in de vergetelheid en aan de drank, tobde met van alles en nog wat en werd kort voor zijn dood (dankzij Bukowski) opnieuw ontdekt. Een gevuld leven, zou je kunnen zeggen. Ik weet niet of hij het me na zou hebben gezegd.
Schrijvers als Fante horen er niet bij, bij de literatuur. Daarvoor schrijven ze te goed. Ze worden door lezers doorgegeven, aanbevolen en door de jaren heen met rode oren verslonden, terwijl de schrijvers die echt vergeten raken er met de prijzen en de tijdelijke roem vandoor gaan. Dat is een beetje overdreven, besef ik, en toch is het deels wel waar: schrijvers die bij leven te veel in de prijzen vallen zijn bijna nooit bestand tegen de eeuwigheid.
Fante is dat wel. Waarom? Ik denk omdat zijn romans en verhalen zo ‘gewoon’ zijn dat iedereen die het wil zich er in kan herkennen. Tegelijkertijd zijn ze heel vreemd, en veel listiger opgebouwd dan je zou vermoeden na eerste lezing. Net als in een goede film weet Fante van ritmering en opbouw. Het is niet zo verwonderlijk dat hij als filmschrijver een succes was. Maar nergens wordt de structuur van het boek overheersend, die blijft in dienst staan van het verhaal dat Fante ons wil vertellen – ik zou bijna willen zeggen: opdissen.
Hij zal voorlopig nog gelezen worden omdat hij heel herkenbare (excuseer de gemeenplaats) personages neerzet, personages waarin iedereen wel iets van zichzelf kan herkennen. Meestal ten onrechte, maar dat geeft niets. De illusie die hij schept is dat iedereen Arturo Bandini kan zijn. Hij vergeet opzettelijk te melden dat niet iedereen Wait until spring, Bandini kan schrijven, het debuutboek waar het hierboven over ging. Fante wist dat wel degelijk, als hij zijn twijfel even het zwijgen op kon leggen.
Een ander bepalend element dat alle belangrijke, of erg interessante schrijvers met elkaar gemeen hebben: ze roeren hun hele leven in hun eigen obsessies, die niet verdwijnen maar wel in alle boeken die ze schrijven een (soms verborgen) hoofdrol spelen. Bij Hamsun is dat de natuur en de gekte, bij Céline is dat de haat tegen de mensheid in het algemeen, bij Hrabal is dat de angst (voor ontmaskering) en bij Fante is dat de schaamte om zijn afkomst, die zich in agressie en liefde uitdrukt.
Arturo Bandini is een ideale hoofdpersoon. Hij lijdt, en dat zien de lezers graag. Hij heeft succes en dat succes maakt aan zijn leed geen einde. Daar houden de lezers ook van. Want een zelfgenoegzame hoofdpersoon, die redt het niet. Daar moet minstens een ons ironie bij, anders wordt die genadeloos de vergeetput ingeduwd. Zonder kans op herontdekking. Nog mooier: Fante had het in zijn privéleven niet gemakkelijk, niet in zijn huwelijk, niet met zijn kinderen en ook al niet met zijn vrienden.
Daar smullen de lezers pas echt van. Daarmee wordt het literaire pad verlaten en kan hij zich laven aan een echt mens, een echt mens van eenvoudige afkomst dat toevallig meesterwerken schreef. Het allerbelangrijkste is, echter, dat hij een buitenstaander was. In de Amerikaanse literatuur en in de wereld waar hij uit stamde, die van de Italiaanse immigranten. Allan Barra schreef daarover op de website salon.com:
Italian Americans have never known quite what to do with him; second-generation Italian Americans might display a copy of Christ in Concrete by Pietro Di Donato on their bookshelves (as my father did), even though Di Donato was a communist, because, after all, he had achieved some measure of respect in the literary world, as few Italian Americans had. But John Fante was notorious. My father’s generation didn’t read him, or didn’t admit to reading him, which is a shame because in many ways he was the writer who most embodied the hopes, dreams and insecurities of the children of immigrants.
En wie de hoop, de dromen en de onzekerheden van (de kinderen van) immigranten belichaamt wordt nergens, zelfs niet in eigen land of kring, meteen geaccepteerd. Hij wordt hooguit in het geniep gelezen.
Chrétien Breukers