Boeken die ik twaalf jaar niet heb gezien (18): Patrick Modiano
Voordat we naar het station vertrekken vraag ik of ze De ringboulevards van Patrick Modiano in haar tas wil doen. Dan kan ik het boek tijdens de lange reis naar Den Haag, waar we in het Gemeentemuseum aan de hoogmis voor Mark Rothko gaan deelnemen, lezen. Ik wil er voor deze rubriek over schrijven, en soms steekt het toeval een handje toe: net als je je voorneemt om over Modiano te schrijven krijgt hij de Nobelprijs.
Mijn hele lezende leven is Modiano al aanwezig. Vroeger werd hij uitgegeven door De Arbeiderspers, waar zijn boeken in de reeks Grote ABC verschenen, daarna door Meulenhoff en nu al een tijd door Querido. Ik heb niet alle boeken die zijn vertaald gelezen, maar ik had ze wel allemaal kúnnen lezen, en de meeste heb ik in de kast staan. Ze zijn een aanwezigheid en ze hebben alle razzia’s die bedoeld waren om plankruimte te winnen overleefd (in verband met Modiano is razzia een wat beladen woord…).
Twee boeken die ik heb zijn overdekt met koffievlekken. Lang geleden, ik woonde zelfs nog in Amsterdam, zijn die er tijdens een ruzie op terecht gekomen. Iemand gooide een mok koffie naar mijn hoofd. Ze miste. Maar ze raakte Modiano. De twee banden plakken nog altijd een beetje aan elkaar en als ik mijn neus er dichtbij breng ruik ik de geur van die ruzies: koffie, drukinkt, lijm en stof.
In de bananendozen die ik heel langzaam uitpak vond ik De ringboulevards (Les boulevards de ceinture), verschenen in 1972 en in 1974 door De Arbeiderspers uitgegeven; Edu Borger verzorgde de vertaling. Waarom dit boek in die dozen zat en de rest gewoon is thuisgebleven? Ik zou het werkelijk niet weten en kan de keuze ook achteraf niet meer reconstrueren. Er is een reden voor geweest, ongetwijfeld. Een goede reden waarschijnlijk.
Ze stopt De ringboulevards in haar tas en we lopen naar het station. Het regent een beetje, met van die druppels die het asfalt mooi glad maken, en glanzend. Als we onder de poort dicht bij haar huis doorlopen kijk ik als altijd naar het bord: ‘Samenscholing onder deze poort verboden’. De stad ligt er mooi bij, als je van een stad in de vroege herfst houdt.
Onderweg naar Den Haag val ik in slaap, terwijl ze de krant leest. Ik zak opzij, tegen haar aan, word soms half wakker en kijk dan in de krant. Recensies van boeken die net zijn verschenen. Proza van recensenten die hun best doen om een boek te wegen. Voordat ik de conclusie heb bereikt val ik opnieuw in slaap en droom ik dat ik in een trein zit en tegen haar in slaap ben gevallen.
Op de een of andere manier kan ik er niet goed tegen om ergens te laat te komen. Sinds ik met haar omga is dat veranderd. Ik ga als zij gaat, en zij gaat zeker niet altijd op tijd. Het is niet zozeer dat ik haar volg. Ik ga waar zij gaat, tenminste, als we ergens heen gaan. Als we eindelijk bij het museum zijn is het drie uur. Er staat een lange rij. Wat te doen? Ik, neuroot, wil aansluiten. Zij dirigeert me naar het café en bestelt wijn en iets te eten. Een minuut of twintig later kunnen we bijna meteen binnenlopen, de wachtrij is meer dan de helft geslonken.
Wat weet ik eigenlijk van het werk van Rothko? Niet veel, behalve dat ik soms een schilderij van hem zag, hier of daar, en dat hij eerst de kop van jut van de kunstkritiek was, om de laatste jaren te veranderen in de lieveling van de kunstkritiek. En van het publiek, blijkbaar. We lopen de tentoonstelling in en, ja, en wat? De eerste zaal met werk is nog niet zo bijzonder, in zijn vroege jaren schilderde de meester nog figuratief-achtig. Vanaf zaal twee gaat het los.
Het werk van Rothko bestaat alleen maar uit kleuren, of beter: uit kleurvlakken. Toch heb ik zelden figuratievere schilderijen gezien dan afgelopen zondag. Elk werk leek, als je er even naar keek, tot leven te komen, en ik zou er niet gek van hebben opgekeken als er ineens een mens die vlakken was ingelopen, iemand die even weg was gegaan en zijn plek in het werk weer innam. Ook verwachtte ik dat er zo nu en dan een bootje in een watervlakte die ik zag zou varen.
Bij Modiano is er ook altijd iets, of iemand afwezig. Net als bij Rothko is die afwezigheid of afwezige in het hele werk bijna voelbaar manifest. Zijn werkt cirkelt om de afwezigheid heen, roept die op en brengt die, onzichtbaar, tot leven. De romans en verhalen van Modiano zijn allemaal ‘hetzelfde’, zoals de werken van Rothko dat zijn. Hetzelfde en anders. Het zijn blokken tekst en kleur, waar de kijker of lezer zelf iets mee moet zien aan te vangen.
Ze leidt me naar de kabinetten, waarin de werken van Rothko per stuk te bezichtigen zijn. Voor elk werk een bankje. We zitten bij elk schilderij een minuut of vijf te kijken. Dat wil zeggen: ik kijk naar haar en naar het schilderij van Rothko, we zitten tegen elkaar aan en we kijken naar de kleuren die ooit door iemand in een atelier in New York zijn bedacht. ‘Zullen we dit ding kopen voor in de slaapkamer? Of voor de eetkamer?’
Nadat het museum is gesloten lopen we langs het strand. De zee die op het strand botst: een schilderij van Rothko. Een strandtent op een grijze tegelvloer: een schilderij van Rothko. Overal schilderijen van Rothko. Alsof je even in de zon hebt gekeken en daarna nog een uur of zo allemaal kleine zonnen denkt te zien. Ze zijn bedoeld om bij te mediteren, ongeveer zoals de boeken van Modiano zijn bedoeld om over na te denken, om de sfeer die hij oproept te ondergaan.
We eten vis bij restaurant De Dagvisser in Scheveningen. Langzaam verdwijnen de nabeelden van Rothko. Het wordt donker en het uitzicht op de haven begint een beetje op Marseille te lijken. Het is oktober en nog heel warm. We kunnen buiten zitten. Ze draagt een ketting die ik haar gegeven heb. Ik leg mijn arm om haar heen. Een serveerster maakt een foto van ons waar we verschrikkelijk op staan.
Onderweg naar haar huis val ik opnieuw in slaap, tegen haar aan. Ze leest, denk ik, of ze doet iets anders. Ik moet een keer wakker worden om de kaartjes te laten controleren. We lopen naar huis en gaan slapen. De volgende dag moet ze zich haasten, naar haar werk. Als ze tien minuten weg is, krijg ik een app: ‘Ik heb je boek nog bij me.’ Modiano laat zich niet dwingen, niet in een gewone tekst zoals die van mij. Hij reist van me weg en omdat ik iets later terug moet naar mijn eigen huis zie ik hem de komende dagen niet terug.
Ze appt een foto van de achterflap. Ik lees dat Modiano voor deze roman een grote literaire prijs kreeg en dat hij nu al (in 1974) tot de groten van de Franse letterkunde wordt gerekend, hij is iemand van wie we nog veel kunnen verwachten. Dat lijkt me zeker niet gelogen, en goed gezien.
Chrétien Breukers
Mooi! Ik word ook al mijn hele leven door Modiano achtervolgd. Of ik achtervolg hem.