Recensie: Jeroen Brouwers – De Achterhoek, Kroniek van een karakter
Een integer zelfportret
Wie graag een mooi boek leest maar daarbij niet speciaal in de moderne Nederlandse en Vlaamse literatuur geïnteresseerd is, moet De Achterhoek, het eerste deel van Jeroen Brouwers’ Kroniek van een karakter, maar ongelezen laten: hij zal het al snel een steekspel vol herhaling vinden. Wie daarentegen de literatuur van het laatste decennium op de voet heeft gevolgd, in het bijzonder Brouwers’ plaats daarin, schaft zich met De Achterhoek een adembenemende biografie aan die bijna vierhonderd bladzijden lang tot smullen noodt. Dat ligt bovenal aan de manier waarop Brouwers zijn zelfportret heeft getekend: weinigen bezitten een zo levendige stijl of hebben hun eigen leven en wat ze erover vertellen zozeer tot kunst gemaakt. Of Brouwers het nu heeft over zijn werk, zijn literaire vrienden, de geboorte van de dochter die hij niet wenste of de dood van de haan Cyriel, alles wordt opgeschreven met de expliciete bedoeling kunst te maken.
Ruim tien jaar geleden, in 1976, keerde Brouwers uit Vlaanderen naar Nederland terug. Hij ging wonen in Warnsveld en verhuisde al spoedig naar het dorpje Exel in de Achterhoek, waar hij met zijn vriendin Josefien zijn intrek nam in het huis Louwhoek. Het was het begin van zijn ‘Tweede Hollandse Periode’. Zes titels had hij al op zijn naam staan, waaronder de verhalenbundel Groetjes uit Brussel (1969) en de novelle Zonder trommels en trompetten (1973), maar ze hadden niet de weerklank gehad die hij hoopte en zelfs eiste.
Was hij in Vlaanderen aan de uitgeverij van Angèle Manteau verbonden geweest, in Exel is het afgelopen met baan of werkkring: hij kiest voor ‘een nieuw, thans full-time schrijversbestaan’. Het resultaat daarvan is bekend: romans als Zonsopgangen boven zee (1977), Het verzonkene (1979) en Winterlicht (1984), de beide bundels Kladboek (1979, 1980), essays over literatuur en zelfmoord: De laatste deur (1983), een biografie van Hélène Swarth (1985) en véél polemieken, die keer op keer een literaire rel veroorzaakten. Denk aan de discussies die losbarstten na het verschijnen van het pamflet De Nieuwe Revisor (1979).
Na tien jaar vond Brouwers de tijd gekomen om een eerste balans van zijn ‘Tweede Hollandse Periode’ op te maken en daarvoor koos hij een bijzondere vorm. Hij maakte een selectie uit de correspondentie die hij in die tien jaar had gevoerd en herschikte en herschreef alle mededelingen, overwegingen en gedachten die hij tegenover vrienden en literatoren over het schrijven en zijn privé-leven had geuit.
Het kan geen kwaad, hier te vermelden dat in de twee delen van Kroniek van een karakter nauwelijks een onbewerkte, zo men wil ‘onvervalste’, brief voorkomt. Ik heb naar hartelust in mijn brieven zitten schrappen; ik heb soms van meerdere brieven één brief gemaakt; ik heb soms nieuwe passages aan oude brieven toegevoegd… Anderzijds heb ik omtrent mijn eigen particuliere leven en geheimen alles in de teksten laten staan wat er oorspronkelijk in stond.
Een ‘kroniek’ en een ‘ongeretoucheerd zelfportret’ noemt Brouwers het resultaat van zijn inspanningen.
Onvermijdelijk dringt zich een vergelijking op met de brievenboeken van Gerard Reve en het Geheim Dagboek van Hans Warren, zowel in de keuze van het thema (de eigen autobiografie) als in de manier waarop het wordt uitgewerkt. Dat ook Brouwers, na Reve, nu de epistolografie tot kunst verheft hoeft niet te verbazen: zijn fictieve werk was altijd al sterk autobiografisch. In zijn aanpak gaat hij echter een stap verder dan Reve en Warren: alle tekst is voor bekorting, uitbreiding of verbetering vatbaar, de briefvorm is slechts een middel om een persoonlijke geschiedenis min of meer chronologisch te vertellen.
Tot degenen die Brouwers’ brieven mochten ontvangen behoren Tom van Deel, Jaap Goedegebuure, Maarten ’t Hart, Angèle Manteau en Julien Weverbergh. De laatste, eens Brouwers’ gezworen aartsvijand als gevolg van een ruzie over het feit dat Brouwers als redacteur zelfs de grootste Vlaamse meesters moest herschrijven en daarover uit de school klapte, is nu de uitgever van de Kroniek – opmerkelijk, maar alweer niet verbazingwekkend, want wat Brouwers nastreeft en als geen ander cultiveert is de polemiek.
Vooral de brieven aan Van Deel en Goedegebuure zijn er vol van, Brouwers briest tegen de één over De Revisor en tegen de ander over Tirade, terwijl hij priemende plaagstoten (aan Jan Siebelink, aan Wam de Moor) met een zee van creatieve invallen en suggesties afwisselt. Zo ontvangen Goedegebuure en Geert van Oorschot in 1979 een plan voor een vernieuwde en vernieuwende opzet van Tirade:
Dag Geert… Wat dwing je me toch steeds om harde, onaardige dingen tegen je te zeggen!
Het neemt niet weg dat diezelfde brieven de strenge en veeleisende Brouwers ook van een andere kant tonen: braaf gaat hij met zijn vriendin naar de avondjes van de inrichting waar ze werkt, ontsteld is hij bij het vooruitzicht van de geboorte van een kind (maar hij ontvangt wèl het bezoek en wast en strijkt de luiers), ontzet als de Vlaamse auteur Jan Emiel Daele zijn vrouw vermoordt en zichzelf het leven beneemt. Vooral in die passages vind ik Brouwers op zijn best, ze maken de Kroniek tot een meeslepend, nu eens sympathiek en dan weer antipathiek, maar altijd integer zelfportret.
Jammer dat Julien Weverbergh vergeten is een register te maken. En jammer dat hij het tweede deel, De oude Faust, pas in het najaar publiceert.
Anton Brand
Jeroen Brouwers – Kroniek van een karakter. Deel 1: De Achterhoek (1976-1981), autobiografie in briefvorm. H, Antwerpen, 400 blz.
Verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 15 mei 1987.