Recensie: Jeroen Brouwers – Het hout
Ook de cipier leeft achter tralies
Jeroen Brouwers (1940) was tien toen hij door zijn ouders naar een katholieke kostschool werd gestuurd. Hij was volgens hen onhandelbaar geworden omdat hij heimwee had naar zijn geboorteland Indië en maar niet kon wennen aan het Hollandse keurslijf waar hij sinds zijn zevende in was geperst. Van pre-pubers geblinddrukt door oorlogservaringen had men nog niet gehoord. Kinderen waren toentertijd nog kleine volwassenen en dienden zich, ook gevoelsmatig, als dusdanig te gedragen.
Brouwers roman Het hout is een snedige afrekening met de uitwassen binnen de jongenspensionaten, die zoals bekend, veel te lang met de mantel der kerkelijke liefde werden bedekt. (En waarvan men het onwrikbare idee heeft dat die, zij het wellicht minder grootschalig, nog steeds plaatsvinden en luchtig worden afgedaan, het mea maxima culpa van de, naar men zegt gemoderniseerde, heilige stoel te R. ten spijt.)
In deze roman die bol staat van misbruik door kloosterlingen, niet zelden vergezeld van een ongekend sadisme, wordt duidelijk gemaakt wat de gevolgen zijn van het celibaat, van de ontkenning van het bestaan van het gedeelte van het lichaam onder de navel. De tot grote hoogte opgebouwde seksuele frustratie vindt een uitlaatklep in de ‘tuchtiging’ van aan de zorg toevertrouwde jongelingen. Geransel en gefriemel met de blik devoot naar boven. ‘Het is voor je bestwil.’ De hypocrisie van het geloof en de interpretatie ervan voor eigen gewin, voor het sussen van het geweten, indien überhaupt aanwezig. Lekker vroom rotzooien met de bijbel in de andere hand.
De verteller, broeder Bonaventura, is erin geluisd. Hij komt als Eldert Haman binnen bij een pensionaat om Duitse les te geven. (Haman, ‘de magnifieke’, is de schurk in het bijbelboek Esther, degene die de moord op alle Joden in het Perzische rijk voorbereidde, maar door koningin Esther werd overwonnen. Een vast onderdeel van het poerimfeest. U merkt, recensent dezes heeft een degelijke opleiding gehad als intern bij een bisschoppelijk college, om niet te zeggen dat hij er ook in is geluisd.) Daartoe verblijft hij in het gastenverblijf van het klooster der Franciscanen. Met een sleutel van de poort en een fijne sportfiets om van de omgeving en de wereldse geneugten te genieten.
Maar het gastenverblijf moet worden verbouwd en dus wordt Haman ondergebracht in een kloostercel in ‘het slot’. Langzaam palmt men hem in, net zolang tot hij toetreedt tot de orde der minderbroeders en afgesneden wordt van de buitenwereld. (Een van de wreedheden aan zijn adres: hij krijgt geen toestemming om naar de begrafenis te gaan van zijn stiefvader. Niet zijn biologische ouder immers.)
De roman opent op het moment dat Bonaventura gedegradeerd is tot schoonmaker en nachtsurveillant op de slaapzaal. (Van bona adventura, ‘een goede toekomst.’ Tevens kerkleraar uit de dertiende eeuw. Denk ook aan Bonifatius, de architect van het christelijke West-Europa. Hulde aan de Friezen, maar te laat, ook toen al te laat.) Het is voorjaar maar al drukkend warm en hij wordt geplaagd door de schrijnende stof van zijn lompengewaad. Hij overtreedt de orderegel door nooit een van de gemeenschappelijke onderbroeken te dragen – er is geen eigen bezit, zelfs niet van het lichaam zou je kunnen zeggen, dat is immers slechts een ezel, een werktuig – gruwend bij het idee om de hobbezak van bijvoorbeeld broeder Mansuetus te moeten dragen.
Mansuetus, ‘een nattig opgezwollen übermensch’, is de verpersoonlijking van het kwaad. (Mild, zachtaardig, een mooie sneer van Brouwers.) Hij is overgekomen van het hoofdklooster in Duitsland om orde en tucht bij die slappe Hollandse broeders in te voeren. Ordnung muss sein. Let wel: het is pas knap acht jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, in die zin is Brouwers roman ook een metafoor over ‘wegkijkers’ in tijden van oorlog. Deze zwaarlijvige broeder staat bekend als het everzwijn. En dat is niet alleen vanwege zijn geknor. Hij is een voorstander van het met ‘het hout’ handhaven van de regels. Rossen met kledingborstels en buigzame strijkstokken. Waarna de afgeranselde broekies ook nog uitgebreid moeten bedanken.
‘Dank u voor deze tuchtiging die mij rechtvaardig werd toegediend tot eigen lering en inzicht.’
In vergelijking met het hout van Jezus is de last die de jongelingen (en ook de broeders) dragen natuurlijk een peulenschil. Juist. Bonaventura wordt gedwongen om getuige te zijn van een afranseling. ‘Zo hou je ze eronder, Bonaventoera, dus bist allzu unmännlich weekhartig.’ Hij zwijgt erover zoals iedereen en voelt zich daardoor medeplichtig. Brouwers maakt duidelijk hoe een dergelijke ‘cultuur’ langzaam door alle broeders wordt overgenomen, op den duur als de gewoonste zaak van de (katholieke) wereld wordt beschouwd. De jongens worden in meer of minder mate tot de speeltjes van de broeders, van de Gestapoleden van de kerk, inclusief spionage en verraad.
De ziekenbroeder onderzoekt elke jongen van boven en (vooral) van onder, ook als die bij wijze van spreken met een puistje op zijn kin wordt doorgezonden. De koster streelt en passant een paar strakke jongensbillen, de surveillant die over de mengkraan bij de douches gaat, maakt het schoonmaken van het lid wel heel aanschouwelijk door steeds een naakte jongeling naar voren te schuiven en een demonstratie te geven. (Het is waar: groepshoon is een van de ergste vernederingen. De jongens bespreken onderling nadien uitgebreid het formaat van het lid van het slachtoffer. Je kunt het ze bijna niet kwalijk nemen: overgeërfde wreedheid.)
Werkelijk alles kan aanleiding zijn om de knaapjes eens even flink onder handen te nemen. Rolletjes snoep zijn verboden, stripalbums, hardlopen op de gangen, het storen van het ‘silentium’ in de refter, de studie- of slaapzaal. De begeestering voor sport- en filmidolen is uit den boze. En zelfs praten over ‘het fabeldier van het andere geslacht’ kan tot opsluiting in ‘de put’ leiden. En vriendschap onderling? Men mag niet met zijn tweeën zaken ondernemen, of zelfs een beetje kletsen. Het individu moet worden gesterkt. Er worden immers soldaten in het leger van de Heer gekweekt. Nefaste ideeën moeten koste wat kost worden bestreden. Het lijden van de knapen is in vergelijking met dat van de Heer…
De uitzichtloosheid van de jongens is schrijnend. Nergens vinden ze in de verzwijgcultuur gehoor voor hun klachten. Als ze over het misbruik en de lijfstraffen al durven vertellen aan hun ouders wordt dit afgedaan als puberfantasieën. Het zou je toch tot waanzin drijven. (Uw recensent denkt even – nee, nog vaak en helemaal na lezing van Het hout – aan de hyperintelligente, schriele, bebrilde vogeljongen D. die hij bungelend aan de klok in de slaapzaal vond. In de jaren zeventig waren de concentratiekampgelijke regels en de willekeur in een afgezwakte vorm nog steeds voelbaar. Alsmede de andere ingesleten gewoonten.)
Bonaventura is een uitzondering. Hij bedient zich niet van lijfstraffen, blijft ook van de strakke korte broekies af en spreekt de leerlingen weleens met hun voornaam aan. Net zoals in het leger worden de rekruten uitsluitend met hun achternaam rond gecommandeerd. Bonaventura krijgt langzaam zijn eigen wil weer terug, ziet in dat zijn intrede een onbezonnen daad is geweest. Hij is geïndoctrineerd door de omgeving en ook door de heersende mores van de verstikkende jaren vijftig. De kerk, zeker in het zuiden van het land, was heilig. Debet aan zijn twijfel is ook de jonge weduwe Patricia (vooruit: de nobele) die in het dorp een tijdschriften- en schrijfwarenwinkeltje uitbaat. Hij heeft haar ontmoet in de wachtkamer van de tandarts en krijgt haar sindsdien niet meer uit zijn gedachten. De tandarts, een goedkatholieke uiteraard, die hij overigens vrijwel blootvoets baggerend door de sneeuw pas mag bezoeken na langer dan een maand door zijn kakement ongans te zijn gemarteld. (U weet wel het lijden van de broeder is vergelijken met dat van de Heer…) Een lekenleraar helpt bij een geheime correspondentie. Briefjes worden verstopt onder het papier waarmee een stichtelijk, ha!, boek gekaft is.
Brouwers fijn ‘archaïsche’ stijl past naadloos bij dit onderwerp. Hij onderzoekt op indringende wijze de schuldvraag van een enkeling mét een geweten. En van een samenleving die het geloof een verregaand mandaat geeft.
Ik ben niet geschikt voor het kloosterleven. Te laat beseft. Soms denk ik voor geen enkel leven. […] De Parker hebben ze me afgenomen, maar als het moet zal ik met mijn vingernagel mijn eigen nieuwe testament in het papier kerven om me te bevrijden van wat me heeft benauwd en met angst bestormd.
Het idee om alles op papier te zetten, deze roman in feite, zorgt voor vrijwaring van de jonge ‘bekeerling’. Hij is, ondanks zijn lekennaam, niet de schurk. Hij dient van de lezer de absolventie te ontvangen, waar de rest van het gebroed aan het kruis mag blijven genageld. Tot in den eeuwigheid. Amen!
Op een middag kan Bonaventura zich niet meer beheersen, wendt een laatste tandartsbezoek voor en blijft tot laat, nu ja, tot een uur of zeven, bij Patricia in haar winkeltje én, hulde voor de brave ziel, in haar achterkamertjes, gestoken in warme sokken van de overleden echtgenoot zich warmend aan… Hier past een vrolijk wijsje: Bona mee in de arrenslee door de sneeuw. Wij nemen Bona mee, wij nemen Bona mee. Zonder al te veel over de afloop van deze wereldse roman kwijt te willen, een Hrabaliaanse beschrijving van de gedachten van onze dwangbroeder na afloop:
Versieren, dacht ik. Had ik maar parels en robijnen gehad en gouden guirlandes, had ik de vibrafoonkunst van Lionel Hampton maar als linten over je heen kunnen draperen, mooiste, liefste, maar heb ik je niet versierd met de aanbidding in mijn ogen. […] Ik bleef haar horen, haar stem, haar hijgen en daar mijn hijgen doorheen als ik met de rug tegen de celdeur mijn haastige witte offers plengde.
Ook een gerucht is al voldoende om een pater op het matje van de door Brouwers grotesk onsmakelijk geschilderde Mansuetus te roepen. Kan Eldert zich uit de dwangbuis van Franciscus bevrijden en met hem een paar van de arme gekwelde zielen, of kwijnt hij ergens op een verre missiepost weg en dient er het onfortuinlijk overlijden van een of meerdere knaapjes te worden betreurd? Het verleden op een kostschool blijkt wederom een (pijnlijke) goudmijn voor een schrijver. Brouwers zorgt met Bonaventura/Haman voor de intrede van de menselijkheid, van waarachtige hoop en troost in een nagelharde, verknipte wereld. De ervaring leert dat daar maar zeer zelden sprake van was.
Guus Bauer
Jeroen Brouwers – Het hout. Atlas Contact, Amsterdam, 290 blz. € 19,99 (geb. € 24,99)
Hoewel ook ik twee jaar gewoond heb in het jongenspensionaat te Bleijerheide (1961-63)moet ik in die tijd ziende blind en horende doof zijn geweest. Geen van alle door Brouwers beschreven mistoestanden zijn mij toen opgevallen. Laat staan dat ik die aan den lijve ervaren zou hebben. Maar het kan natuurlijk zijn dat ik nu zit te liegen. Navraag echter bij mijn vele vrienden en studiegenoten, waaronder twee van mijn broers die daar veel langer gewoond hebben, levert dezelfde uitkomst op: niets van dat alles. Natuurlijk zullen ook daar achter de gordijnen dingen hebben plaatsgevonden die het daglicht niet kunnen verdragen. Maar wanneer deze de omvang gehad zouden hebben als door Brouwers beweerd, dan had toch ieder ziende en horende daarvan minstens iets hebben meegekregen. Niet dus.
En wat \’de gevolgen van het celibaat\’ betreft: de uitvoerige en diepgaande studie van Deetman heeft nu juist aan het daglicht gebracht dat misbruik vooral plaatsvindt achter de voordeuren van gehuwde mannen. Vele andere studies zeggen hetzelfde. Ik zou dus zeker niet willen pleiten voor het opheffen van het celibaat. Dan komen we van de regen in de drup. Maar ja, eerlijk is eerlijk, Brouwers zegt dan ook dat zijn boek \’fictie\’ is. Weliswaar kwaadaardig, maar fictie.
Groet vriendelijk, GH.
Jac van Dam. Voor de historische correctheid deze opmerking. Deze congregatie van \”Broeders Franciscanen\” stond los van de Minderbroeders-Franciscanen. Die kleine congregatie is, meen ik, uitgestorven. De Nederlandse minderbroeders maken, wel sterk in getal verminderd (van ruim 1400 naar c.a. 120) deel uit van een mondiale orde met zeer veel leden. Ze bestaat uit priesters en leken, dus uit paters en broeders. Nu gebruiken de franciscanen ook het woord \”broeder\” voor de priester-leden die vroeger \”paters\” heetten. Ook onder hen kwam wel het misbruik voor, maar hun leven speelde zich veelal af ver buiten besloten muren als in dit internaat van Bleierheide. Nog belangrijker: het nagenoeg ontbreken van een psychologische kennis en zienswijze, in én buiten de kerken, heeft een grote invloed gehad. Pas in de jaren Zstig/ Zeventig doceerden universitaire docenten een andere benadering. Zie verder de uitgebreide liteatuur, onder meer van auteur dezes.
Jac van Dam. In de uitzending van zondag 28 december 2014 in gesprek over zijn boek verklaart de schrijver dat hij zelf nooit iets van seksueel misbruik heeft ervaren. Voor historische correctheid moet men niet bij een literair schrijver zijn. Bij hen gaat het om de taal. En schrijven kan hij! Interessant, dat hij over 15 regels een dag deed. Of correcter: op een dag slechts 15 regels. En dan guing het om de taal, fictie zal historie overheerst hebben.
Misschien staat er daarom ook wel \’roman\’ op de voorzijde.
Het is een onzinnige bewering van Jac van Dam te stellen dat men voor een historische correctheid niet bij een literair schrijver moet zijn omdat de schrijver zelf nooit iets van seksueel misbruik heeft ervaren.
Ik heb in de jaren 1956 t/m 1962 (klas 5 en 6 lagere school, drie jaar ULO-A gevolgd door een jaar ULO-B) op het R.K. Jongenspensionaat St. Maria ter Engelen te Bleijerheid (buslijn 55 van de LTM vanuit Heerlen) gezeten en evenmin iets van sexueel misbruik ervaren. Ik zal niet beweren dat het er niet is geweest. Van tuchtiging heb ik wel wat meegekregen: drie slagen op de billen met een spaans rietje door broeder Leonardus omdat ik na het eten het vlees (vies vet spek) in een prullenbak buiten had weggegooid en hij dit zag en mijn tanden zijn een keer met een droge tandenborstel (de kleur was rood na afloop) door broeder Jacobus die de gewoonte had \’s avonds de tandenborstels te controleren en ik had een avond mijn tanden niet gepoetst. Niettemin denk ik met plezier aan mijn kostschooljaren terug.
\’Eldert Haman\’, anagram van \’harde mantel\’, wat in dit boek vele betekenissen kan hebben: de ruwe pij of de harde mantel der liefde (plus nog een verwijzing naar Angèle Manteau).
Tijdens het interview met schrijver JEROEN BROUWERS in de rubriek \”Boeken\” van de VPRO op Zondagmorgen, werd ik zó gegrepen door het verhaal van de schrijver, dat ik de volgende dag meteen het boek bij de boekwinkel heb besteld.
In jaren niet zo\’n geweldig literair boek onder ogen gehad !
Gre Waal.
Wat een verpletterende ellende, wat adembenemend goed geschreven!
Eind jaren vijftig als kleine jongen zat ik op t kerkkoor bij meneer Vijverberg in R\’dam . Daar niets gezien wat op misbruik leek maar we koesterden minachting voor de misdienaren ver onder ons op t altaar in hun idiote pakjes. Maar 1 keer in die jaren heb ik zelf zo\’n zwart wit geval aangehad tijdens een processie . aan het einde van het plechtig gebeuren werden we afgeserveerd via de sacristie waarbij me een beeld is bijgebleven dat diepe indruk ,hoe klein ik ook was, op me zou achterlaten…De dienstdoende priester werd ,terwijl hij ons uitzwaaide , onder t genot van een grote rokende bolknak door een van zijn dienaartjes uit zijn , wel honderd piepkleine knoopjes tellende gewaad geholpen. Ik voel nog hoe ik met afgewende blik van schaamte ,veel te dicht langs het tafereel naar buiten probeerde te komen. Misbruik zag je niet maar voelde je
Ik moet zeggen dat het eerder een \”persoonlijk gekleurd\” résumé is dan een recensie. Het verbaast mij niet dat dit verhaal zich in het Zuiden (lees: Limburg) afspeelt. Veel van de paters of broeders van het internaat waar ik een vijftal jaren heb doorgebracht in Voorschoten kwamen ook uit Limburg. Hoewel ik zelf -op een geval van puur sadisme na- geen ervaring heb met misbruik tussen de kloosterlingen en leerlingen, kan ik mij bij de beklemmende sfeer die beschreven wordt WEL iets voorstellen. Of e.e.a. bewust of onbewust gebeurde weet ik niet, maar er was wel sprake van een zeker uitspelen van de een ten opzichte van de ander. Een soort Stasi-methode waarbij vader de moeder, moeder de kinderen, de kinderen elkaar, klasgenoten elkaar en slaapzaal\”genoten\” ook iedereen in de gaten (moesten) houden. Tevens moet ik erkennen dat eind jaren 60 begin jaren 70 van de vorige eeuw de onderlingen verhoudingen EN na het Concilie er toch iets was veranderd t.o.v. de 40-er 50-er jaren. Tevens moet mij van het hart dat ik van de paters t.a.v. het lesgeven VEEL -ten goede- heb geleerd t.a.v. lesgeven.
Maar terug naar het boek en de schrijver: Beklemmend, herkenbaar en de zwakke menselijke natuur KNAP blootleggend. Dit in zowel de positieve als de negatieve menselijke \”kwaliteiten\”. BESLIST EEN AANRADER.
Alvast vooruit reagerend op devolgende spreker. Is een recensie niet per definitie persoonlijk?
Mijn nadruk zou liggen op \”gekleurd\”.
En zeker niet op samenvatting.
Excuses voor mijn \”esprit de l\’escalier\”.
IN de jaren 1946-1951 zelf 6 jr op die kostschool gezeten. En tevens 2 broers van me, die ieder een jaar later ook kwamen
Ik werd door mijn schoonzus op dit boek attent gemaakt en heb het uit nieuwsgierigheid gekocht en in 2 dagen tijd met stijgende verontwaardiging uitgelezen.
Inderdaad eerst 3 jr lagere school , net buiten het klooster aan de overkant van de straat. Daar had ik geen last van de kloosterbroeders,na schooltijd was ik wel intern op de kostschool en leefde ik als een gevangene achter de kloostermuren, maar ja, ik was 8 jr en we hadden net de oorlogsjaren achter de rug, dus veel vrijheid was ik niet gewend en je nam het leven zoals het voorgeschoteld werd. s`Morgens eerst opstaan met gebed, dan nuchter naar de mis en daarna zwijgend naar de eetzaal voor het ontbijt. Alleen op de speelplaats na het ontbijt en voor de les konden we praten en voetballen en schreeuwen. OM 9 uur de eerste les, ook weer met gebed en om 12:00 uur tot 14:00 pauze en mogelijkheid tot spelen en praten. Na 16:00 weer vrij en om 18:00 avondmaal en daarna om 10:00 naar bed . We leefden als een monnik, totaal geen eigen wil of privacy.
Na mijn lagere schoolperiode veranderde de veilige levensstijl wel, toen ik in 1949 in het regime van broeder Mansuetus terechtkwam.
DE eerste kennismaking met hem was, toen ik als 11 jr-ige jongen iets te luid klepperend de trap van zijn schoolgebouw af kwam en hij mij bij zich riep. Ik kreeg een standje en toen ik wegliep gelijk een stomp in mijn nek, zodat ik voorover tuimelde. U begrijpt, dat mijn respect en vertrouwen voor broeder Mansuetus gelijk resulteerde in het respect en vertrouwen , dat je voor een wild dier moet hebben.
Voortaan keek ik altijd uit, waar hij was en liep hem zeker niet voor de voeten, als hij zich s`morgens om 8:15 van de refter als een
generaal te voet, naar het schoolgebouw begaf en de speelplaats over stak.
Mijn 2e- confrontatie was als 12 jr-ge tijdens een les duits van hem, en hij mij bij zich riep aan zijn docentenlessenaar. Ik stond bedeesd naast hem en op een vraag van hem, gaf ik geen antwoord. Hij raakte geirriteerd door mijn negeren en voor ik het wist kreeg ik een volle vuistslag op mijn linker bovenkaak, waarbij mijn achterste kies in 2-en spleet. Toen ik tijdens een vakantie (Kerst of Pasen) thuis was en dit voorval aan mijn ouders meldde, was de reactie van mijn vader inderdaad zo van, je zult het er wel naar gemaakt hebben. Mijn moeder dacht er anders over en stuurde me naar de tandarts, die na div behandelingen een kroon op mijn gespleten kies plaatste. Broeder Mansuetus werd daarna door mijn ouders nog wel op zijn handelen aangesproken en is zelfs nog bij ons thuis geweest en na afloop moest ik hem naar de tram brengen, wat ik maar met moeite deed. Hij kwam er met een exquus en betaling van de tandartsrekening vanaf. Ik neem het mijn vader nog kwalijk.
Mijn oom was Frater bij een andere orde in Utrecht en destijds hoofd van de grootste Muloschool van het land en tevens een soort onderwijsinspecteur. Na het voorval met mijn verstandskies heeft hij het pensionaat in Bleijerheide bezocht en werd hij als een soort bisschop met de nodige egards ontvangen. De maand na zijn bezoek gingen alle surveilanten op cursus en zijn ze waarschijnlijk empatisch bijgeschoold. Ook kan ik me nog herinneren, dat enkele jaren daarna het nieuwe hoofd van het klooster ( broeder Adelbert?)uittrad en er met de poen en een vriendin vandoor ging . Misschien heeft die de sexuele ervaringen van Bonaventura wel beleefd.
DE schrijver J Wouters heeft een mooi boek geschreven en stelt dat het fictie was, nou het was geen fictie, het was de werkelijke sfeer, behoudens de sappige sexuele verhalen over broeder Bonaventura en zijn zg vriendin, en het laatste hoofdstuk, waarbij Bonaventura als een omgekeerde Franciscus zogenaamd zijn pij aflegt en demonstratief in zijn onderbroek naar buiten zou zijn gelopen..
Zelf heb ik gelukkig geen sexuele aanvaringen gehad,hoewel Mansuetus het wel een keer geprobeerd heeft en mij op zijn schoot trok en vertrouwelijk wilde worden, maar toen was ik kennelijk al te sterk voor hem.
Broeder Bonaventura was in mijn ogen de kroonprins van broeder Mansuetus en volgde diens aanwijzigingen blindelings op. Die scene, waarbij de hete soep over de leerlingen morstte, heb ik zelf ervaren .Het was een afschuwelijke witte vissoep en de pannen gingen voller terug dan dat ze op tafel kwamen, iedereen had zijn bord weer teruggekieperd. Toen broeder Bonaventura daarna mij begon te slaan op precies weer mijn bovenkaak, ontplofte ik ( ik was inmiddels 14 jr en nogal stevig ontwikkeld ) en greep zijn hand vast en tot mijn verbazing was hij helemaal niet sterk en kon ik hem makkelijk vasthouden. DE jongens in de eetzaal stonden allemaal op hun stoelen en broeder Bonaventura ging af als een gieter. NA dat voorval had ik ook geen last meer van de andere broeders, die ook nog wel eens losse handjes hadden.
broeder Bonaventura was net zo gluipig als de rest en komt in deze roman\”als een zachtaardig ,bedrogen mens over, maar dat was hij beslist niet. Het was wel een mooie jongen van 20 tot 26 jr oud, maar zonder levenservaring en niet opgewassen tegenover de andere broeders en zeker niet tegen broeder Mansuetus.
Ik heb mijn verblijf daar inderdaad als 6 jaar lik ervaren en eigenlijk zouden broeder Mansuetus, Vianney en Pancratius alsnog postuum aangeklaagd en veroordeelt moeten worden.
Ze hebben de mooiste jaren van mijn leven verpest(8-14 jr), de jaren, dat je je als kind ontwikkelt tot halbstarke.
Prachtig beschreven, beklemmend, zorgelijk en uiteindelijk bevrijdend
ik heb het boek wel uitgelezen maar met moeite. schrijven kan Brouwer wel. Echter, als je en dergelikjk boek aschrijft moet je wel zeker weten dat alles klopt. Wil hij de katholicisme belachlijk maken? gelukt! Maar, als je dit boek leest moet je van te voren bedenken dat de er toen anders werd opgegaan met kinderen, ouders kinderen met goede bedoelingen naar kostscholen stuurden (vaak aageraden door psychologen zoals bij mijn broer), het katholicisme een veel belangrijkere rol had dan nu. Ik wil het gedrag van de geestelijken niet goed praten maar hoe verder ik kwam hoe meer ik het me ging tegen staan. Niet door de wreedheden, sadisme etc. Maar, net zoals vele ervaringsdeskundigen eerder zeiden, veel te dik aangezet. En waar Brouwers namen gebruikt: heeft hij deze mensen verzocht om hun naam te mogen gebruiken en heeft hij wat hen is overkomen van hen gehoord? Ik ga het hun familieleden vragen!
Ik kom uit het diepe zuiden, mijn broer zat op kostschool en was daar zeker niet gelukkig maar heeft het er ook goed gehad, ik heb zelf nare ervaringen met nonnen: het katholieke geloof heeft mij ook veel goeds gebracht en doet dat nog steeds
Ik heb \”Het Hout\” in een adem uitgelezen.
Jeroen Brouwers heeft met dit boek de spijker op zijn kop geslagen in een zeer boeiende en nauwgezette verteltrant. Ikzelf heb op dit jongenspensionaat \”Maria ter Engelen\” in Bleijerheide vanaf 1957 tot 1961 de Mulo doorlopen, samen met 2 broers.
Het schrikbewind was toen al berucht en vele franciscaner \”broeders\” kwamen, ook volgens medescholieren uit de Duitse \”Gestapo\”. De \”normale\” katholieke kerk en omgeving wist niets van deze uitspattingen binnen de muren en indien je er thuis over sprak, werd je niet serieus genomen.
Het boek is een roman en daarom uiteraard engszinds \”bewerkt\”, maar in het geheel niet overdreven. Zelfs de namen komen mij weer helder voor de geest…
Ikzelf ben er onbeschadigd uitgekomen en heb er ook een grote zelfstandigheid en slagvaardigheid door ontwikkeld. Vele medescholieren echter, hebben hier traumatische ervaringen aan overgehouden.
Simone heeft het dus niet helemaal goed begrepen. Ik kom ook uit het Zuiden (Limburg) waar de \”Roomschen\” hoogtij vierden.
Natuurlijk hebben mijn ouders ons met goede bedoelingen naar een Katholieke kostschool gestuurd, maar konden niet bevroeden, dat het een gevangenis was met de willekeur van een stelletje brute wereldvreemde kostgangers; een enkele broeder uitgezonderd.
Mijn overgang naar een \”Bisschoppelijk College\”, waar ik de HBS heb doorlopen, was een verademing en verlichting.
Nogmaals gefeliciteerd Jeroen, met dit prachtige \”werkstuk\”.
In het begin was ik gegrepen door de prachtige ironische vaak sarcastische stijl van Jeroen Brouwers. Maar gaandeweg dacht ik, wat voor kolder is dit? Wat komt die Duitse nazibeul in een Nederlands internaat doen? Een medebroeder die ze zijn hele gebit laten verrotten, en die e als hij een keer te laat binnenkomt in een cel gooien en daarna naar Duitsland brengen (zonder paspoort, ja hoor!), en die in zijn besmeurde pij door een aardige weduwe in haar bed getrokken wordt, en tenslotte, terwijl hij zwaar bewaakt wordt, als een tweede Franciscus in een volle kerk zijn pij uittrekt en in zijn onderbroek weet te ontsnappen.
Ik heb in die jaren vijftig in een missiehuis in Boxtel gezeten, een vergelijkbare situatie dus, maar ik heb niets maar dan ook niets gemerkt van wat voor misstanden ook. Stomverbaasd lees ik dan ook in de reacties hierboven van mensen die toen in de door Brouwers beschreven kostschool hebben gezeten, en ook nauwelijks iets gemerkt hebben. En dat terwijl bij het douchen de hele klas naakt tegenover elkaar stond en gedemonstreerd werd hoe ze hun piemel moesten wassen. De namen van al die broeders blijken ook nog echt te zijn. Dat vind ik nog het gekste.
Het is en blijft een Roman. Fantastisch geschreven. Wat een goede vondst om vanuit de beleving van deze Pater Bonaventura het verhaal van het sadisme, en misbruik in een kostschool te vertellen.De griezelige geloofsvastheid en onderdanigheid aan de kerk in die jaren en het cynische hierover komen hier tot zjjn recht. Terwijl ook trauma\’s en de nasleep van de oorlog, de schaarste en de atmosfeer van de jaren vijftig zo voelbaar is. Humor komt af en toe om de hoek kijken. .En dan blijkt hier ook nog eens dat het niet om gefingeerde namen gaat. .Met dank aan Rob van der Sanden. All blijkt H.J. van Heezik zich een heel andere Pater Bonaventura te herinneren. Hij is hier duidelijk een romanfiguur geworden. Vooral voor wie hem niet gekend hebben.
Seksueel misbruik in de jaren vijftig. Brouwers weet er wel raad mee. In een taal die even briljant als gezwollen is. Inhoudelijk vaak lachwekkend, zeker dat einde. En toen las ik Waerdinge van Harmen Malderik. Speelt in de jaren zestig. Een prachtige roman over de ondergang van een eeuwenoude, Limburgse jongenskostschool. Gaat dit keer eens niet over seksueel misbruik van jongetjes door geestelijken, maar over priesters die het met vrouwen houden of zich in stilte overgeven aan drank. Geschreven vanuit het perspectief van een prefect, ook een man van orde en tucht, maar iemand die beslist niet als een eendimensionale figuur wordt neergezet. Waerdinge beschrijft een andere jongenskostschool, een kostschool waarover tot nu toe niet of nauwelijks in romanvorm is geschreven. Een tegenwicht tegen Het Hout of, zoals u wilt, een aanvulling op het boek van Brouwers.