Recensie: Milan Kundera – Het feest der onbeduidendheid
Goddelijke frivoliteit
Dat dunne boekjes minder te vertellen hebben dan vuistdikke boeken is onwaar. Neem bijvoorbeeld de novellen van Nescio, die je elke herfst weer kunt herlezen. Maar als een dun boekje onbevredigend is, onderstreept dat des te meer de impotentie van de maker; de saaie, vuistdikke boeken daarentegen leggen juist de nadruk op zijn oeverloosheid en/of megalomanie. Maar als kleine werken overtuigen, dan kan dat de meest intense vorm van literatuur opleveren. De nieuwste van de vijfentachtigjarige Milan Kundera, Het feest der onbeduidendheid, is een dun boekje. Het gaat, zoals valt te verwachten, over onbeduidendheid – vandaar ook de geringe lengte? – maar de ironie wil dat Kundera er op het eerste gezicht nauwelijks een veelzeggend verhaal van weet te maken. Vijf ietwat non-descripte personages filosoferen, mijmeren en dolen wat in het rond met als centrale plaats van handeling het Jardin du Luxembourg in Parijs. De namen van minder onbeduidende figuren uit de kunst-, filosofie- en wereldgeschiedenis vallen: Shakespeare, Chagall, Kant, Schopenhauer en vooral: Stalin. Dat de hoofdpersonages weinig omlijnd en slechts marionetten zijn in handen van de auteur lijkt de opzet – er is sprake van een marionettentheater, en de ‘meester’ verwijst wellicht naar de auteur of een godheid –, maar de dialogen blijven ook enigszins loos, hangen in het luchtledige. Kundera lijkt vooral te hebben ingezet op de filosofische portee. Nogmaals, op het eerste gezicht.
Het verhaal begint met ene Alain die peinst over de mode van de jonge Parisiennes om korte T-shirts te dragen waardoor hun navel wordt ontbloot. Hij vraagt zich af waarin het erotische van de navel precies is gelegen. De navel: een klein maar betekenisvol detail aan het lichaam, de band met de moeder ligt daar immers in besloten. De geboorte. Omdat zijn moeder hem eigenlijk niet wilde hebben, zoals hij van zijn vader krijgt te horen, gaat Alain gebukt onder schuldgevoelens; zijn leven is meteen al bij zijn geboorte nietig verklaard, waardoor hij wat hijzelf noemt een ‘sorryzegger’ is geworden die zich telkens moet verontschuldigen voor zijn bestaan:
Hij was zachtaardig en fijngevoelig zoals zijn vader; en hij zou altijd een indringer zijn zoals zijn moeder hem had gezien. Wie tegelijk een indringer en zachtaardig is, wordt door een onverbiddelijke logica zijn hele leven gedwongen om zich te verontschuldigen.
Tegenover deze zwaarte van Alains overpeinzingen, zijn existentiële schuldgevoel, maar ook tegenover het totalitarisme – de dood van de humor –, en de mismoedigheid en verveling van de andere personages wordt door Kundera het ‘feest van de onbeduidendheid’ gezet; niet zwaar hangen aan het leven, maar juist opgewekt zijn over zijn nietszeggendheid. Daarbij wordt verwezen naar een theorie van Hegel:
In zijn beschouwing over het komische zegt Hegel dat echte humor ondenkbaar is zonder een eindeloos goed humeur, knoop dat in je oren, hij zegt dat echt met zoveel woorden: ‘eindeloos goed humeur’, ‘unendliche Wohlgemutheit‘. Geen spot, geen satire, geen sarcasme. Alleen vanaf de toppen van het eindeloos goede humeur kun je beneden in de diepte de eeuwige domheid van de mensen observeren en erom lachen.
Het is dit goede humeur dat een mens kan laten terugkeren naar een paradijselijke staat waarin zijn individualiteit – een illusie – is opgeheven. Maar hoe kom je aan een goed humeur, vraagt Ramon zich af. Er wordt nadrukkelijk geen grappenmakerij mee bedoeld, zoals van de gederangeerde acteur Caliban, die zich laat inhuren als kelner op cocktailparty’s en zich daar bij wijze van grap als Pakistaanse kelner voordoet. Het is veeleer het kind dat de oertoestand symboliseert waar Kundera zijn personages op wil wijzen en toe aan wil zetten:
de perfecte animatie… zonder enig doel, de kinderen die lachen… zonder te weten waarom, is dat niet mooi? Adem, D’Ardelo mijn vriend, adem de onbeduidendheid die ons omringt, het is de sleutel tot wijsheid, het is de sleutel tot een goed humeur…
Deze paradijselijke lichtheid weerspiegelt zich eveneens in een onbeduidend element: een zwevend veertje op een cocktailparty, als was zij afkomstig van de vleugel van een engel. Gevallen of niet, dat is onduidelijk, misschien wel allebei.
Zoals in het begin opgemerkt kwam de vertelling op mij in eerste instantie over als ondergeschikt aan zijn boodschap, namelijk het aloude idee van de vergankelijkheid van het menselijk bestaan, oftewel alles is ijdelheid. Dat het juist om de onbeduidendheid van de mens gaat, zo meende ik, mocht geen excuus zijn voor wat filosofische spielerei. Toch bleef het verhaal rondzingen, en voilà, de schijn had me bedrogen, bij een tweede, minder frivole lezing kwam deze ingenieus gecomponeerde novelle me veel ironischer en diepzinniger voor. Kundera weet wel degelijk door de oppervlakte heen te breken en een metafysisch niveau te bereiken waarbij alles betekenisvol of dubbelzinnig wordt; de onbeduidende spielerei was in feite een subtiel spel van een goddelijke frivoliteit, een uitnodiging voor een feest waarbij het glas geheven kan worden op de belachelijkheid van de mens en dit leven. Reden genoeg dus om opnieuw te gaan lezen mocht het eindeloze goede humeur even uit het zicht dreigen te raken. Mét een goed glas erbij.
Johannes van der Sluis
Milan Kundera – Het feest der onbeduidendheid. Vertaald door Martin de Haan. Ambo|Anthos, Amsterdam. 108 blz. € 14,99.