Signalement: nY, nummer 22
Beantwoording van de vraag: wat is goede literatuur?
Het literaire tijdschrift nY, dat zich kenmerkt door een literatuurwetenschappelijke en kritische inslag, heeft voor het nieuwste nummer, Uitwegen, een oude, reeds vaak gestelde en even zo vaak beantwoorde vraag gesteld aan veertig auteurs en critici (waarvan 19 vrouwen, 21 mannen, even voor de transparantie): wat is goede literatuur? Vijftien respondenten hebben in deze editie een bijdrage geleverd, waarvan 4 vrouwen, 11 mannen – die extra informatie meldt de inleiding dan weer niet, hoezo transparantie? Maar ik ga hier niet klagen over de asymmetrie in de sekseverhoudingen: het draait per slot van rekening om wat goede literatuur is.
Niet alle essays zijn even interessant. Kees ’t Hart streeft in zijn artikel ‘Waxinelichtjes naar de Gouden Koets gooien’ naar querulantenproza, ruziezoekend en schoppend tegen de conventies. Hij noemt Robert Walser, Søren Kierkegaard, Franz Kafka en Herman Brusselmans. Ik ben niet met alle schrijvers even bekend, maar er staan toch namen tussen die gecanoniseerd zijn en die in sommige kringen tot goede literatuur gerekend worden. In dat opzicht kan ik het niet oneens zijn met ’t Hart. Ik ergerde me meer aan diens formuleringen, waarbij ik vaak dacht: meent hij dit nu, of moet ik dit ironisch lezen? ‘Wat zou ik graag dit soort proza schrijven!’ verzucht hij bijvoorbeeld over querulantenproza. Mijn reactie daarop is: wat let je? Hij eindigt zijn artikel even vreemd: ‘Ik hou ermee op. Ik had er nooit aan moeten beginnen. Vergeet dit artikel zo snel mogelijk.’ Om vervolgens nog toe te voegen: ‘Iemand anders schreef dit artikel.’ Vast en zeker ironisch bedoeld, maar beklijven doet zijn betoog niet.
Het essay van Jannie Regnerus opent clichématig: ‘Een goede roman bewijst zich mettertijd.’ Na een leuke anekdote over (de ‘leeshonger’ van) haar dochter volgen er nog een paar open deuren en uitgekauwde vergelijkingen. Zo is er volgens Regnerus geen ‘receptuur’ van een goede roman, waarna ze deze culinaire metafoor voortzet, terwijl zij tegelijkertijd hamert op de verbeeldingskracht van de auteur. Daar draait het om. Wat Regnerus wel goed doet, is dat ze haar verhaal concreet houdt en haar betoog lardeert met literaire voorbeelden (onder andere Tolstoj). Een aantal andere essays blijft mijns inziens te veel in een abstracte wolk hangen, zonder dat de auteurs ervan hun eigen voorkeuren expliciteren, terwijl de inleiding van het tijdschrift vermeldt dat ze best ‘onbeschaamd als gids’ mogen optreden om de vraag te beantwoorden.
Het verzoek om onbeschaamde fakkeldragers resulteert gelukkig toch ook in een kleurrijk scala aan goed opgebouwde, interessante essays. De achtergronden van de auteurs zijn gevarieerd: romanciers, universiteitsdocenten, maar ook auteurs met een verleden in de filosofie, de poëzie en de beeldende kunst. Er is één Engelstalige bijdrage. Het sterke essay van Maarten van der Graaff is opgezet volgens zijn concept ‘geklokte gedichten’, waarbij hij de tijd noteert en dan begint te schrijven. Wanneer hij naar de klok kijkt is het gedicht af, dan noteert hij opnieuw de tijd en gaat hij verder. Zo is zijn essay ook opgebouwd. Mark Cloostermans schrijft essayistisch proza en weeft een aantal stappen van een handleiding om een gamba te eten zonder je handen vuil te maken door zijn betoog. Het resulteert in een spanning tussen eten en goede literatuur, specifieker uitgewerkt dan Regnerus dat doet. Bovendien zijn Cloostermans’ scènes komisch.
Bij elk essay zijn wel wat kritiekpunten te bedenken. Zo raakte een van de essayisten, Saskia Pieterse, in een twist verwikkeld met Carel Peeters. Peeters bekritiseert Pieterse in haar opvatting dat de lezer zou moeten ingrijpen in de roman die hij of zij leest, wanneer het hem niet bevalt: ‘Saskia Pieterse wil dat de geëmancipeerde lezer iets te zeggen krijgt over de verbeeldingswereld van de schrijver. In hoeverre de schrijver geëngageerd is, dat wil die lezer mee bepalen. Dat leidt dus tot ideologische en tendentieuze romans.’ Dat is de mening van Peeters. Weer een andere criticus zou commentaar kunnen geven op een van de essayisten die zijns inziens juist teveel hamert op de vermeende autonomie van de literatuur.
Dat doet echter niets af aan het feit dat voor nY vijftien auteurs bereid zijn geweest onbeslommerd en zonder meteen op de vingers getikt te worden door uitsluiting of een te breed gedefinieerd kader te zeggen wat zij goede literatuur vinden. Ze steken hun nek uit. Dat moet niet beantwoord worden met snerende en polemische kritiek. Deze essays moeten juist op een ongedwongen wijze geëvalueerd worden: met elkaar praten over wat goede literatuur is. Daar zijn deze essays de eerste aanzetten toe, want elke schrijver heeft vanzelfsprekend een eigen opvatting over goede literatuur, evenals elke lezer.
Het essay Uitwegen besluit met een flink aantal gedichten, waaronder sonnetten, van de hand van Frank Keizer, gastschrijver bij nY in 2014. U kunt zelf besluiten of u die tot de goede literatuur vindt behoren, daar nodigen ze toe uit. Wat mij betreft wel.
Obe Alkema
nY, nummer 22. Jaarabonnement €30,00 (studenten €20,00), losse nummers €9,00. In Nederland slechts bij een aantal boekhandels te koop; niet in het noorden van het land.
Aanstaande vrijdag (3 oktober) vindt er een thema-avond over dit nummer van nY plaats bij Perdu te Amsterdam. Klik hier voor meer informatie.