Ongein

Gisteren middag werd er aan de deur gebeld. Als dat gebeurt zijn er drie mogelijkheden: er wordt een pakje bezorgd, een collectant wil een bijdrage, of er is een andere reden.

        Ditmaal stond ik oog in oog met een jongen van een jaar of zestien. In zijn hand hield hij een plat pakje in feestverpakking, een CD of een DVD, zo te zien. Achter hem, aan de stoeprand, zag ik een zwarte scooter staan, glimmend gepoetst, of zo goed als nieuw. Ik dacht de jongen te herkennen, maar wist het niet zeker.

         ‘Wilt u dit aan uw zoon geven?’ vroeg hij, terwijl hij mij het pakje toestak. Ik nam het aan en vroeg wat de reden van deze geste wel mocht zijn. Zijn antwoord kwam aarzelend, alsof hij zich geneerde, of er in ieder geval slechts met moeite over kon beginnen.

         ‘Als het te privé is, hoef je me niet verder in te lichten, hoor,’ bood ik glimlachend aan. Ik zag dat hij al zijn moed verzamelde en wachtte nog even.

         ‘Hij heeft mij geholpen…’

         ‘Oké…’

         ‘Het was hier achter in de Olieslagerslaan, waar ik woon…’

         Ik knikte en wist nu zeker dat ik hem weleens eerder had gezien. De Olieslagerslaan is een smalle doorsteek tussen de Koninginneweg en de Wagenweg, die ik vaak gebruik.

         ‘Ik was bijna thuis en toen werd ik tegengehouden door drie jongens. Een stapte voor mijn scooter, zodat ik moest remmen en toen waren ze ineens met z’n drieën…’

         ‘Drie tegen één, dat is niet zo best, man…’

         ‘Ze wilden mijn scooter afpakken en toen ik niet afstapte, begonnen ze me te stompen en aan me te trekken… ik kon niet tegen ze op… maar… ineens was uw zoon erbij… en was er een gevecht… het ging zo snel allemaal… en toen zijn die jongens weg gerend… en daarom, eh…’

         ‘Hoe wist je dat hij hier woonde?’

         Hij haalde zijn schouders op.

         ‘Ik herkende hem nog van school, van het Coornhert. Hij zat een paar klassen boven mij en ik wist dat hij hier woonde.’

         ‘Hij is nu bij zijn moeder, maar ik zal het hem geven, zodra ik hem zie.’

         Ik legde mijn hand even op zijn schouder.

         ‘All’s well that ends well,’ zei ik maar.

De volgende dag gaf ik het cadeautje aan mijn zoon met de toevoeging dat een jongen met een scooter het voor hem had afgegeven.

         Hij scheurde het papier, tegelijk met het plastic omhulsel, ruw los, verfrommelde het verpakkingsmateriaal tot een prop en gooide die prop van een afstand precies in de open haard.

         ‘Hé, Fifa 2015, perfect…’

         ‘Het ging er nogal fors aan toe, heb ik begrepen,’ zei ik toen, in de vage hoop wat meer te horen.

         ‘Viel mee… een paar misselijke Marokkaantjes,’ antwoordde hij, terwijl hij de kamer uitliep, ‘maar die ongein heeft nu lang genoeg geduurd,’ hoorde ik nog.

         En weg was hij.

         Wat kan ik zeggen?

         Ik ben zijn vader, dat weet ik zeker, maar wat dat precies betekent weet ik nog steeds niet.

        Ik ben nu een ancient mariner.

        Hij is nu een young marine.

         De zee verbindt die twee woorden, maar daarmee is alles wel gezegd.

         Het ga hem goed.

L.H. Wiener