Lezendarisch: Karel ten Haaf – Hervatting
(Het eerste deel van deze zoektocht verscheen vijf maanden geleden, dus daarom hier een linkje naar wat voorafging.)
Bij het doornemen van Menno ter Braaks Vaderland-artikelen uit de jaren 1933-1935, werd ik vooral getroffen door de prachtige manier van schelden en door de op de lachspieren werkende verwoording van dodelijke kritiek. Het is enigszins buiten de orde, maar ik kan het toch niet nalaten om een voorbeeldige passage aan te halen. Op vrijdag 5 januari 1934 bespreekt Ter Braak het stuk ‘Over de dag die komt’ van George Kettmann Jr. Eerste zinnen:
Het tooneelgezelschap ‘Fascio’ heeft zich gisteravond voorgesteld met een stuk van George Kettmann Jr. Geen sterke introductie ongetwijfeld. De heer Kettmann heeft zonder eenigen twijfel de allerbeste bedoelingen, maar verder dan dat komt hij meestal ook niet. Zijn toon is rhetorisch, zijn personnages zijn ledepoppen, veel begrip van ontwikkeling van het drama toont hij niet.
De toon is gezet, maar Ter Braak vindt het nog niet voldoende. Nog lange niet. Niet alleen de schrijver, ook de acteurs moeten eraan geloven:
Doordat de figuur van Fortman een caricatuur geeft van het leiderschap, ontbreekt een centrale gestalte. Bovendien schoot Walter Smith, die deze rol speelde, tekort; hij liep wel zeer martiaal rond, maar hij bleef een operetteleider en trachtte dat te camoufleeren door ‘prikkeldraad’ uit te spreken als ‘poeaikkeldoeaad’, tegen het einde wordt hij door kwaadwilligheid in een machine geworpen en sterft als Lucia di Lammermoor weleer, zij het dan ook niet met een aria, dan toch met een ‘houzee’ op de lippen.
Het was, kortom, geen straf om de Vaderland-artikelen door te nemen. Maar het gezochte stuk vond ik niet.
Over een andere boeg dan maar, de door Léon Hanssen geschreven (deel)biografie Sterven als een polemist. Menno ter Braak 1902-1940. Deel twee 1930-1940 (Uitgeverij Balans, [Amsterdam] 2001) ter hand genomen. En ja hoor, in hoofdstuk 13, ‘De dood met vakantie’, staat:
In een van zijn ‘Kronkels’ heeft Simon Carmiggelt, wiens jeugdverzen nog door de Forum-redactie waren afgewezen, een persoonlijke herinnering aan Ter Braak overgeleverd. Deze column, getiteld ‘Toen’, is opgenomen in de bundel met de treffende naam We leven nog. Omstreeks 1934, vertelt Carmiggelt, werd er een persbijeenkomst belegd door een toneelintendant, een ‘glad heerschap’ uit München, op uitnodiging van de Duitsche Vereeniging.
[p. 271]
Mooi. Zal hier dan een citaat uit het gezochte stuk van Ter Braak staan, met daarin wellicht de namen van de twee ‘verongelijkte treurspelsmeden’ over wie Carmiggelt het heeft?
Onder de talloze bijdragen die Ter Braak aan Het Vaderland leverde – alleen al meer dan driehonderd in 1934 –, kon dit ‘stukje’ spijtig genoeg niet worden geïdentificeerd. Naar de geest geeft deze Kronkel weliswaar een geloofwaardige indruk van Ter Braak, maar er moet toch worden aangetekend dat de kunstredacteur van Het Vaderland in zijn interviews met Duitsers uitsluitend emigranten aan het woord liet komen, en in principe nooit meelopers, laat staan expliciete voorstanders van het nazi-regime.
[p. 272]
De bij de eerste zin uit dit laatste citaat behorende noot 30 meldt:
Uit een detail in de Kronkel blijkt dat deze scène niet eerder dan in 1935 kan hebben plaatsgevonden. De Duitse toneelintendant krijgt namelijk van zijn begeleiders over Ter Braak te horen: ‘Deze meneer heeft óók een toneelstuk geschreven’. Dit stuk was De pantserkrant, dat eind april 1935 verscheen.
[pp. 630-631]
Dat is in ieder geval iets: een wat nauwkeuriger datering van de door Carmiggelt beschreven bijeenkomst. Ter Braak schreef er dus geen stukje over voor Het Vaderland, maar bracht hij zijn bezoek aan de persbijeenkomst dan misschien te berde in zijn uitgebreide correspondentie met E. du Perron?
Helaas: in zijn brieven geen woord over het gebeuren in Den Haag. Wel weer mooie kritiek, zoals bijvoorbeeld in zijn brief van 22 december 1935 (op twee romans ditmaal):
Ik schreef voor dezen Zondag over De Dolle Dictator en Littoria (van Scharten-Antink). Helman als gewoonlijk zeer middelmatig; van een pracht van een stof maakt hij een lulverhaaltje voor uilskuikens. Maar hij werkt nu eenmaal op bestelling en voor den geestelijken middenstand.
De biografie van Carmiggelt dan, kan die uitkomst brengen? In het personenregister van Henk van Gelder – Carmiggelt. Het levensverhaal (Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 1999) slechts één verwijzing naar Menno ter Braak. Op de betreffende pagina 30 staat:
Eerst stuurde hij ‘De moordenaar’ naar het blad Forum, dat onder leiding stond van de vooraanstaande letterkundigen E. du Perron en Menno ter Braak. Zij weigerden het.
Net als ik enigszins wanhopig begin te worden – het zal me toch niet gebeuren dat ook deze zoektocht vruchteloos blijft – reageert Johan Herrenberg op mijn stukje:
Ik kan al helpen met een van de twee toneelschrijvers: Jan van Lumey.
Gauw mailen die Herrenberg. En werk van Van Lumey bestellen via boekwinkeltjes.nl
(wordt vervolgd)
Karel ten Haaf