Recensie: Jan Arends – Lunchpauzegedichten
Een kraai die leed krast in de taal
Zo langzamerhand weet ook deze generatie poëzieliefhebbers wel dat Jan Arends op 21 januari 1974 uit het raam sprong van zijn kamer op het Roelof Hartplein te Amsterdam-Zuid, vlak voordat de bundel Lunchpauzegedichten zou verschijnen. Aan de tuinzijde, we willen natuurlijk niet al te veel rotzooi maken. Zo de aarde in naar een volgend, iets minder gekweld bestaan. Een van onze grootste levende dichters, Menno Wigman, schreef een kort nawoord bij de tiende herdruk die nu na lange tijd voorligt. Voor meer informatie over de gepijnigde ziel, over de verpersoonlijking van de zelfkant is ook de biografie Angst voor de winter van Nico Keuning weer beschikbaar in pocketuitvoering. Elf jaar na de oorspronkelijke uitgave in 2003.
Een biografie van een schrijver uit de recente geschiedenis is in zekere zin een levend organisme. Ook in het afgelopen decennium is er nieuw materiaal bovengekomen dat het beeld rond Jan Arends aanscherpt. Nieuwe foto’s en brieven, verhalen over een verblijf in Zweden en herinneringen van medisch personeel. Daarnaast is de volledige tekst van een altijd verloren gewaand toneelstuk boven water gekomen. (Smeer of de weldoener der vaderlands, naar aanleiding van het uit de handel nemen van Planta-margarine in 1960 wegens het veroorzaken van jeuk. Arends was twee jaar daarvoor copywriter bij een reclamebureau.)
In Lunchpauzegedichten is Arends uiterst karig. Om een gemeenplaats te gebruiken: elk woord is raak. Dat is niet altijd zo geweest, ooit was zijn taal een stuk barokker. De kleine tirades in deze bundel zijn uitgemergeld. De botten steken uit hun lichamen. Het doet pijn om er naar te kijken en tegelijkertijd kun je je blik niet afwenden, word je ernaartoe gezogen. De woorden tikken als ongewelde erwten op je bord. Gortdroog en toch lepel je ze gewillig naar binnen. Het is de ongekende vanzelfsprekendheid waarmee ze worden gepresenteerd. Achteloos. En ergens ook onberekenbaar, net als de maker zelf.
Als je
eindelijk kunt zien
hoe de boom
vertakt
dan is het winter.
Er valt eigenlijk niets tegen zijn gedichten in te brengen. Ze zijn getuigenissen van de tegenstellingen die in hem woedden. Arm en rijk, kwaad en goed en daarmee verbonden macht en onmacht en gevierd of verguisd worden. Het zijn Chinese watermartelingen voor de ziel, die je ondanks het leed telkens weer wil ondergaan. In het begin van deze eeuw is er een bloemlezing in het Chinees gemaakt van Nederlandse dichters. Alleen de gedichten van Arends maakten werkelijk indruk. Wigman omschrijft het in zijn nawoord als volgt: ‘Dat had niet alleen met de directheid van zijn gedichten te maken, het was vooral hun uitgebeende vorm die zo beviel: in het Chinees veranderden Arends’ anorexiastrofen namelijk in uiterst elegante karaktertekens en kregen zijn gedichten bijna iets van bloemsierkunst.’ Arends als een slager die met tranen in de ogen het gevogelte uitbeent, als een ingetogen zwijgende Aziaat, die plots gelijk een dronken boeddha uit kan varen.
‘Waanzin’ is het boekenweekthema van 2015, met het onder winkelierscopywriting zuchtende motto ‘te gek voor woorden’. We zullen rond die tijd ongetwijfeld nog meer dan anders van Arends en zijn werk vernemen. De auteur zelf had het daar waarschijnlijk maar moeilijk mee gehad. Het succes van zijn verhalenbundel Keefman uit 1972 bracht hem eerder verder uit balans. Te laat, veel te laat. De ‘schande’ kon toch niet worden uitgewist. Hij was toch een arme sloeber, een ‘leedspecialist’, die kon toch niet tegelijkertijd een gevierd auteur zijn?
Terwijl
ik schrijf
staat
de hele v.v.l.
achter mij
en
zegt honend
Jan Arends
Jij kan niet schrijven.Jawel
de v.v.l
dat is
mijn vakbond.
In Angst voor de winter lezen we dat Arends een gebruiker was van het slaapmiddel Vesparax (een slaapmiddel dat vanwege de sterkte onder de opiumwet viel, in gebruik van 1959 tot 2001.) Tien tot twintig tabletten daarvan waren genoeg om het leven te beëindigen. Kort daarvoor had hij een roman van de Franse alleskunner Roland Topor gelezen waarin de Poolse immigrant Trelkovsky zich in Parijs uit het raam stort. (De huurder, gekmakende buren, identiteitsverlies. Een aanrader, trouwens.) In antwoord op een nieuwjaarswens van Rudy Kousbroek, zond hij een gedicht en een briefje met zijn visie op het schrijverschap: ‘Schrijvers worden getrapt altijd en overal. Als ik een zoon had zou ik hem verbieden schrijver te worden. […] Wat ik wil is praten met een ander. Dat lukt niet. Je kunt net zo goed van het dak springen.’
Toch dient die brief eerder te worden gezien als een van zijn fijne provocaties dan als een afscheidsbrief. Een uiting behorende bij zijn permanente ‘state-of-mind’. Ook in Lunchpauzegedichten kan men zogenaamde aankondigingen van een wisse dood aanwijzen. Invulling achteraf. Hij is in de gedichten al vijftig jaar oud. Neemt als het ware al een voorschot op nog meer onverdraaglijke dagen. Er spreekt een ongekende angst voor ouderdom en verval uit.
Al geloof ik niet in God
Ik wil samen
met andere mensen zingen.
Ik wil gewoon
Gelukkig
gek zijn.
In de middag van maandag 21 januari 1974 had Arends een paar exemplaren van Lunchpauzegedichten opgehaald bij de uitgever en was daarna overgestoken naar Bodega Keyzer. Daar zag hij een van de ‘wijven’ voor wie hij als huisknecht had gewerkt. Ze had geen tijd voor een gesprekje en sloeg ook het aangeboden drankje af. Arends zette het op een zuipen, liep ook nog aan bij een ander café. Thuis afgeleverd sprong hij uit het raam. Een dag eerder, de vreselijkste dag van de week: de zondag, had Arends zichzelf in de onderarmen gesneden. Rond middernacht was een jongen dokter in opleiding al bij hem thuis geweest. Hij slaagde erin om Arends te kalmeren, voornamelijk door het luisteren naar de voordracht van een aantal gedichten. Waaronder het gedicht over zijn, later zelf van het pad geraakte, psychiater Piet Kuiper. Een te hulp geroepen assistent-psychiatrie kende het geval Arends wel en zou die aansteller wel even de oren wassen.
Niet veel later werd zijn as, hoe toepasselijk, ambtshalve verstrooid. Het einde voor Arends leek onvermijdelijk, maar wellicht waren er bij tijdig ingrijpen toch nog meer van die bijtende waanzinnig (excuus) sterke minimalistische gedichten, haiku-gelijk, tot stand gekomen. Maar hoe lang mag je een schrijver laten lijden voor de Literatuur?!
Guus Bauer
Jan Arends – Lunchpauzegedichten. Lebowski/De Bezige Bij, Amsterdam. 62 blz. € 12,50.