Reportage: De Gidslezing door James Wood
Kijken is redden
Deze week was het opperhoofd van de Engelstalige literatuurkritiek in ons land. James Wood (1965) werkt voor The New Yorker en de London Review of Books en is als hoogleraar literaire kritiek verbonden aan Harvard University. Donderdagavond trakteerde hij zijn publiek in De Rode Hoed op een bijzondere Gidslezing. Wat doen schrijvers wanneer ze naar de wereld kijken? Een persoonlijke ode aan het detail.
Wood is op uitnodiging van De Gids naar Nederland gekomen. Na Lynn Margulis, Frank Ankersmit en Tim Parks is hij de vierde gast die de Gidslezing verzorgt. Na een inleiding van Willem Otterspeer betreedt James Wood rond half negen het podium. Daar staat hij dan, de man die vooral bekend is als auteur van het boek How Fiction Works (2008), de recensent die elke schrijver binnen de Engelstalige letteren slapeloze nachten bezorgt. Maar hoe groot zijn stem ook is, Wood ziet er niet uit zoals je van de belangrijkste criticus zou verwachten. Hij is niet bijzonder groot, geen angstaanjagend brede schouders, piekerig haar of doordringende blik. Met zijn vriendelijke ogen speurt hij door de zaal, zijn armen ontspannen over het katheder hangend. Zijn Brits accent – Wood is geboren in Durham, Engeland – klinkt soepel en sophisticated, wat een goed contrast oplevert met zijn hoogwaterbroek en zijn ietwat sullige, gekleurde sokken. Met een witte zakdoek veegt hij, zo nu en dan, zijn snotneus af.
Wie How Fiction Works heeft gelezen, weet dat Wood graag voorbeelden en anekdotes uit de wereldliteratuur gebruikt. Voor hem geen ingewikkelde tabellen om aan te tonen wat wel en niet werkt. Literatuur is geen wetenschap, en daarom laat Wood de schrijvers zelf aan het woord. Voor zijn lezing gebruikt hij dezelfde methode: hij opent met De Kus, een verhaal van Anton Tsjechov. Daarin schiet Rjabovitsj, de naïeve hoofdpersoon, behoorlijk tekort wanneer hij een ervaring met zijn medeofficieren wil delen. Op een feest in het grootste huis van de stad werd hij door een onbekende vrouw gekust. Rjabovitsj verbaast zich er echter over dat hij na één minuut al klaar is met zijn verhaal. Hij had verwacht dat hij de hele avond over zijn kus zou vertellen. Met dit fragment herinnert Wood ons eraan dat Rjabovitsj’ verhaal niet het hele verslag van zijn beleving is. Met andere woorden, zijn verhaal brengt altijd weer een ander verhaal in beweging.
Je zou kunnen zeggen dat verhalen dynamische combinaties van overschot en teleurstelling zijn: teleurstellend omdat er een eind aan moet komen en teleurstellend omdat er geen echt eind aan kan komen.
Net als bij De Kus, laat Wood met andere voorbeelden zien dat een verhaal altijd íemands verhaal is. Er is altijd een persoon aan het woord, iemand met een eigen taal, met eigen woorden, uitdrukkingen en vergelijkingen. Deze verhalen zijn ‘raadselachtige verhalen in het klein’. Elk mens, of het nu Rjabovitsj is, of Edith uit Henry Greens roman Loving (1945), elk mens is de som van deze details. Hij of zij is een samensmelting van kleine stukjes leven die ergens bovenuit steken om aangeraakt te worden. En naarmate we ouder worden, zegt Wood, schuiven sommige details naar voren en verdwijnen anderen naar de achtergrond. Het is de taak van de schrijver om deze details levend te houden. Kijken is redden, terugwinnen wat verloren dreigt te gaan.
Vervolgens citeert hij de Engelse schrijver, dichter en essayist John Berger, die zegt dat schrijvers ‘de structuur van ervaringen’ onderzoeken. In het dagelijks leven besteden de meeste mensen niet of nauwelijks aandacht aan het kijken, aldus Berger, maar bij schrijvers is het anders: zij leren zichzelf om kijken in zien te veranderen. Net zoals schilders minutenlang nauwkeurig naar een boom kunnen kijken, zo leren schrijvers om de authentieke kenmerken van dingen echt te zien. Maar wat is echt zien dan precies? Wood keert opnieuw terug naar de literatuur.
In Saul Bellows novelle Seize the Day helpt Tommy Wilhelm, een veertiger, een oude man, meneer Rappaport, de straat oversteken. Hij neemt hem bij de arm en is verbaasd door de ‘forse maar lichte elleboog’ van de man. Het lijkt misschien geen buitengewoon stukje schrijven, maar sta even stil bij de precisie van de paradox – het bot van de elleboog is fors omdat de oude man broodmager is en knokig; maar het is onverwacht licht, omdat meneer Rappaport alleen maar huid en bot is, en geleidelijk aan het verdwijnen is. Ik zou willen dat je je de jonge schrijver voorstelt, werkend aan zijn manuscript in ongeveer 1955, terwijl hij zich de precieze ervaring van het vasthouden van een bejaarde elleboog probeert voor te stellen: ‘fors… fors, maar… fors maar licht!’
Het zijn deze voorbeelden die Wood zichtbaar enthousiast maken. Het gaat om beelden en uitdrukkingen die voor hem een uitzonderlijke literaire kwaliteit bezitten, omdat ze je ongevraagd te binnen schieten wanneer je gewoon over straat loopt. In het verdere verloop van zijn lezing geeft hij nog meer voorbeelden: de manier waarop Montaigne beschrijft hoe Socrates aan zijn been krabde, vlak nadat zijn boeien werden verwijderd; hoe Pierre uit Oorlog en vrede een jonge Rus ziet die aan zijn blinddoek frummelt, voordat hij wordt geëxecuteerd; hoe Lydia Davis haar vrouwelijke verteller naar een frons op het voorhoofd van haar vader laat kijken. Deze irrelevante of overbodige details verklaren niets, maar bestaan juist om het onverklaarbare te laten zien. Ze zeggen iets over het onbenullige van de werkelijkheid. Literatuur, aldus Wood, is er juist om de tegenstrijdige kanten van ons bestaan te dramatiseren.
Literatuur duwt, net als kunst, tegen de vervlakking van de tijd – maakt van ons slapeloosheidslijders in de kamers der gewoonte, biedt ons het redden van het leven aan in de strijd tegen de dood.
Na de pauze schuift Wood aan tafel bij Adriaan van Dis en Willem Otterspeer. De twee interviewers kondigen het gesprek aan als een soort pingpongspelletje, waarbij Van Dis en Otterspeer om de beurt vragen mogen stellen. Hoe kan literaire kritiek volgens hem als een vak worden beschouwd? Hoe zou de bekendste criticus ter wereld omgaan met de ontlezing van jonge generaties? Hoe verhoudt hij zich tot andere literaire genres? In het spervuur van enthousiaste vragen blijft Wood kalm en bedachtzaam. Met zijn vingertoppen masseert hij de huid op zijn wangen.
Het mooiste moment van de avond ontstaat in deze slotfase, wanneer Wood antwoord probeert te geven op de vraag: met welke literaire werken is het voor hem allemaal begonnen? Ooit wilde hij dichter en schrijver worden (in 2003 schreef hij zijn enige roman The Book Against God), maar zijn liefde voor kunst begon met muziek. Om duidelijk te maken welk lied hem voor het eerst greep, probeert hij de melodie van het nummer te neuriën. Als hij ziet dat niemand in de zaal reageert, kruipt hij achter de piano en speelt een nummer van Pink Floyds Dark Side of the Moon. Over scherpte en details gesproken.
Justin Waerts
De volledige lezing is gepubliceerd in het laatste nummer van De Gids, jaargang 177, 2014/8. De bovenstaande citaten zijn daaruit afkomstig.