Boeken die ik twaalf jaar niet heb gezien (25): Michel Houellebecq
In een van de bananendozen vond ik De wereld als markt en strijd van Michel Houellebecq, de eerste druk van de vertaling uit 2000. Ik heb het boek misschien gelezen toen, maar helemaal zeker weet ik dat niet meer. Ik had altijd het idee dat ik nog nooit iets van Houellebecq had gelezen, ik meende dat de schrijver me niet interesseerde. Vorige week kwam daar een einde aan, ongeveer toen de redactie van Charlie Hebdo grotendeels aan gort werd geschoten, op de dag dat Soumission verscheen, de nieuwe (‘nu al veelbesproken’) roman van de Serge Gainsbourg van de Franse letteren.
Ik las De wereld als markt en strijd en was diep onder de indruk – ook al is het altijd gevaarlijk om dat soort woorden te gebruiken. Het is een boek als een voorhamer, geschreven in een misschien niet altijd elegante, maar wel heel effectieve stijl. De hoofdpersoon, werkzaam in de softwaresector (als trainer, weliswaar, maar toch in het hart van ‘de nieuwe economie’), komt in de loop van het boek steeds verder alleen te staan.
Dat klinkt misschien niet spectaculair, maar deze vereenzaming weet Houellebecq erg overtuigend voor het voetlicht te brengen. Het boek heeft, voor wie de recente foto’s en bewegende beelden van de auteur heeft gezien, zelfs een voorspellend karakter; het is alsof hij in zijn debuut al aangeeft hoe het hem in het persoonlijke leven zal vergaan. Houellebecq is de eenling pur sang, de eenzame cowboy die niets moet hebben van een gemeenschappelijke deler, van een communis opinio of van de, we zijn nu toch in Franse sferen, doxa.
Houellebecq staat bekend als een stokebrand, een provocateur, iemand die graag op iets te lange tenen gaat staan. Meestal is het verwijt dat zo iemand een charlatan is dan niet ver weg. Houellebecq heeft al aardig wat modder over zich heen mogen krijgen, hij is met afstand de meest besproken schrijver uit Frankrijk. In het nawoord van De wereld als markt en strijd citeert vertaler Martin de Haan een korte tekst uit Rester vivant, een programmatisch essay dat in 1991 verscheen. De woorden geven een goed beeld van de ‘methode Houellebecq’:
‘Elke samenleving heeft haar zwakke punten, haar wonden. Leg je vinger op de wond, en druk goed hard. Spit de onderwerpen uit waarover niemand wil horen. De achterkant van de façade. Leg de nadruk op ziekte, lelijkheid, verval. Praat over de dood, en over de vergetelheid. Over afgunst, liefdeloosheid, frustratie. Wek afkeer op, dan zit je goed.’
Het is duidelijk dat Houellebecq dit programma ook volgt in De wereld als markt en strijd. De ziekte die hij behandelt is de eenzaamheid en zijn eenzame hoofdpersoon is iemand die zijn uitzichtloze situatie zonder charme of knuffelfactor etaleert. Je krijgt te zien wat deze figuur zoal meemaakt en heel erg verheffend is het allemaal niet. Houellebecq wekt afkeer op, en tegelijkertijd doet hij dat in tekstblokken die je bewonderend tot je neemt.
Ik zie daar grootsheid in, net zoals in de soms bewust irriterende stijl van Elfride Jelink, en ben benieuwd wanneer deze boodschap tot de heren uit Zweden doordringt. Of is Houellebecq te weinig politiek correct? Is een beetje eenzaamheid wel leuk, maar moeten we het ook weer niet tot in het allereenzaamste doortrekken? Weerstand wekken is één ding; of je daar liefde en/of prijzen mee oogst een ander.
Lichte weerstand meende ik ook bij Jan van Mersbergen te merken, in zijn uitbarsting over de Franse concullega (hier terug te lezen, scrollen naar 8 januari):
‘Ik vind de romans van Houellebecq vreselijk, om zijn matige stijl en om zijn vermenging van opinie en theorie in zijn romans (…) Romans zoals Houellebecq ze schrijft belanden niet op de plank boven mijn werktafel waar de beste boeken staan, die belanden op de stapel met boeken die ik weg kan geven. Toch denk ik dat mijn schrijven niet minder belastend en minder veilig is, zeker niet. Alleen op een ander vlak.’
Sja. Van Mersbergens stijl, die het meest weg heeft van iemand die de tango probeert te dansen en uitkomt bij de klompendans, is niet het hinderlijkst. Dat is de schaamteloze zelfverheffing in de slotregels. Je hebt belastend en gevaarlijk, en dan heb je nog belastend en gevaarlijk op een heel andere wijze… Misschien is dat waar, maar ik zou dan toch wel willen weten waar Van Mersbergen zich als schrijver zodanig engageert dat zijn schrijverschap in de buurt van dat van Houellebecq komt, of beter: in de buurt van dat van De wereld van markt en strijd. Waar is zijn stijl aantoonbaar beter? En sinds wanneer is de vermenging van opinie en theorie verboden in fictie?
Maar goed. Wat doet Houellebecq zelf in deze roman? Langzaam maar zeker gaat hij richting het onvermijdelijke. De totale eenzaamheid. Het nulpunt. De hoofdpersoon wordt ontslagen, ziet bijna geen mensen meer en draait alleen nog rond in zijn eigen cirkels. Op het eind van het boek reist hij naar de Ardèche (misschien om er eens uit te zijn), maar tijdens zijn reis slaat het besef dat hij volledig alleen staat als een natte dweil in zijn gezicht. De slotzinnen zijn wanhopig en dwingend:
‘Ik ga nog wat verder het bos in. Achter die heuvel daar liggen volgens de kaart de bronnen van de Ardèche. Dat interesseert me niet meer; toch ga ik verder. En ik weet niet eens meer waar de bronnen zijn; alles lijkt nu op elkaar. Het landschap is steeds lieflijker, vriendelijker en vrolijker; mijn huid doet er pijn van. Ik sta midden in de diepe put. Mijn huid voelt aan als een grens, en de buitenwereld als een verplettering. Het gevoel van isolement is volledig; vanaf nu ben ik een gevangene in mezelf. De sublieme eenwording zal niet plaatsvinden; het doel van het leven is gemist. Het is twee uur ’s middags.’
Houellebecq beschrijft in deze debuutroman zijn eenzaam-wording. Dat hij sinds die tijd voortdurend een provocateur is genoemd, dat zijn werk wordt gezien als een klap in het gezicht van de goede of correcte smaak lijkt me een eh.. gotspe. Ook al wil hij zelf nog zo graag afkeer wekken. Hij schrijft als de vrije, volledig eenzame schrijver die hij is over wat hij waarneemt. Zonder lippendienst te bewijzen aan een ideologie of theorie. Hij is een eiland geworden, een niet-communicerend vat in een wereld vol communicerende vaten.
Chrétien Breukers