Het tijdschrift Vlaamsche Arbeid publiceerde in 1924, in het juni-julinummer, ‘Boksmatch’ van Frank van den Wijngaert, het eerste oorspronkelijk Nederlandstalige gedicht over boksen.*

(Let wel: het eerste gedicht over boksen, niet het eerste gedicht waarin boksen voorkomt: in 1921 verscheen van Paul van Ostayen – die, maar dit terzijde, soms met ij en soms met y in de achternaam regelmatig bijdragen leverde aan Vlaamsche Arbeid – de bundel Bezette stad, met daarin onder meer ‘Asta Nielsen’ waarin gewag wordt gemaakt van boksen; beter: waarin sprake is van aan het boksen ontleende beeldspraak.)*

Een primeur dus, dit boksgedicht van Van den Wijngaert. En omdat het altijd interessant is om te onderzoeken hoe de kritiek reageert op iets nieuws, lijkt het me aardig om een blik werpen op de receptiegeschiedenis van ‘Boksmatch’.

De Dietsche Warande en Belfort besteedt aandacht aan het betreffende nummer van Vlaamsche Arbeid in de rubriek ‘Overzicht van tijdschriften’. Na het julinummer van De Beiaard te hebben bewierookt vanwege de ‘grootsch golvende gedichten’, schrijft G.W. [Gerard Walschap]:

Denzelfden lof kan men het Juni-Julinummer van ‘VLAAMSCHE ARBEID’ niet toezwaaien. Hier zijn het de prozabijdragen nam. die waarde geven aan de aflevering. ‘De opvoeding en het leven der Atheensche vrouw’, door Dr Wilhelmina Kosten en ‘De Tsjechen en de wereldoorlog’ door Dr G. Schamelhout, zijn de twee brokken die dit nummer interessant maken. Want wie durft nu de zuiverheid verdedigen van de volgende poëtische visie, onderteekend door Victor J. Brunclair:

‘over alle horizonnen is rosareveil
een hooglied als fuseeënfontein naar de hemelboog.’

Of wie neemt het op voor de ‘poëtische ontroering’ in het gedicht ‘Boksmatch’ door Frank van den Wyngaert. Het begint inderdaad zoo:

‘Oh mijn manager Goedester!
Gij waart eerst en vooral een prakties man!
Gij waart een monument van schranderheid!
Mijn goede engel!
Mijn voorzienigheid!’

Volgt de beschrijving van des dichters boksmatch met Fatum, de neger. Lezer is nieuwsgierig hoe de match is afgeloopen? Ziehier dan: de dichter is in den derden round gevallen, waarschijnlijk knock-out want hij

‘plofte in een holle leegte weg’

en

‘Ontzettend zwart en hoog begluurt me onverpoosd een
ondoordringbaar neger: Fatum, wereldkampioen!’

Ondanks deze harde woorden bleef het niet bij de publicatie in Vlaamsche Arbeid: begin 1926 verscheen bij ‘N.V. Prometheus. A’dam’ een zelfstandige uitgave van Boksmatch – ‘een gedicht in proza / xylografies bewerkt door / Henri van Straten’. Over dit boekje schreef Karel van de Woestijne in N.R.C. (6 februari 1926):

De houtsnijder Henri van Straten, uit Antwerpen, heeft een gedicht in proza van Frank van den Wijngaert, dat ‘Boksmatch’ heet, ‘xylografies bewerkt’. Het is te zeggen, dat hij den tekst van bedoeld gedicht in hout heeft gedreven, zoodat de letter wit uitkomt op den zwarten bladspiegel, en hem voorzien heeft van overvloedige figuur-illustratie. En zoo is dit geworden een groot en dun boek dat, naar het colophoon vermeldt, ‘hoort toe aan de twede reeks der bibliofielen-uitgaven Vrienden van Prometheus.’

Als gedicht, zij het dan ook in proza, heeft deze ‘Boksmatch’ niet zoo heel veel om het lijf. Zoo’n match kan iets geweldigs wezen aan brutale humaniteit: van dat diep-schokkend menschelijke vindt men bij Frank van den Wijngaert maar heel weinig terug. Wel heeft hij voor eene zekere ironie de gepaste, soms scherp-teekenende woorden gevonden. Het is diezelfde ironie, die er hem toe noopte, het boksgeval op te drijven tot een nogal goedkoop, trouwens geestig, symbolisme. De bedoelingen van den schrijver zullen overigens niet hooger hebben gelegen: zelfs de rythmus van zijn volzin wijst op een gemis van bezieling.

Maar hij heeft – en dat is veel – aan Henri van Straten gelegenheid geleverd tot uitstekend werk.

Waarna Van de Woestijne het de rest van zijn stuk heeft over (het werk van) Van Straten.

Geen al te positieve ontvangst dus, van dit eerste boksgedicht. Het negatieve oordeel van de H.H. critici heeft echter duidelijk niets te maken met het onderwerp, maar alles met de gebrekkige schrijfkunst van Frank van den Wijngaert – die een zwak heeft voor een leesteken dat bij herhaald gebruik enorm aan kracht inboet, zoals blijkt tijdens lezing van wat hij dichtte over de gedachten van de boksende ik in de ‘2e ROUND’ van de partij:

Hoe haat ik u!
Ik zal me duur verkopen!
Maakt mijn gezwindheid u niet dol, niet dol?!…
– Is er nog uitkomst mogelik?!
Middernachtzon!
Bliksemflits!
Ik vond! Ik vond!
… en met verbonden kracht van mijn ziel plaats ik
de slag, mijn slag, slag, die mijn roem is!
Mijn vreugde raaskalt!

Nee! Frank van den Wijngaert is geen groot dichter! En hier laat ik het bij! Donkerslag!

Karel ten Haaf

* Lezers die een eerder gedicht of eerdere gedichten kennen over boksen (of waarin boksen wordt genoemd): ik zou het zeer op prijs stellen als die kennis gedeeld wordt middels een reactie onder dit stukje of in een mail aan kareltenhaaf[apenstaartje]hotmail.com.