Getuige Simenon (15) – Le fils + Lettre à ma mère
Chrétien Breukers (De Contrabas) en Mark Cloostermans (De Standaard) duiken onder in het oceaangelijke oeuvre van Georges Simenon, de man van vierhonderd boeken. Naar aanleiding van de 25ste verjaardag van Simenons overlijden lezen zij een selectie van 25 titels, zowel Maigrets als romans durs, zijn ‘serieuze’ romans. Twee Tzum-bloggers om Simenon op de hielen te zitten.
In de categorie ‘Futiliteiten waarover ik mij blíjf verbazen’ (deel 2): flapteksten.
Bij uitgeverij Atlas dacht men dat de boeken uit hun reeks ‘De twintigste eeuw’ zichzelf zouden verkopen. Aan de flapteksten werd voor geen meter aandacht besteed: nooit begeesterend en niet zelden afgehaspeld in een regel of vier, vijf. Het is niet anders voor deel 29 uit die reeks, dat drie romans durs van Simenon bundelt: De zoon, Striptease en Brief aan mijn rechter. ‘Georges Simenon schreef gedurende zijn leven meer dan honderd romans’, is de eerste zin van de blurb. Dat Simenon na zijn leven geen romans meer schreef vind ik maar logisch, en het waren er meer, veel meer dan honderd. Tweede zin: ‘Terugkerende thema’s zijn de menselijke relaties [zoals in 50% van de wereldliteratuur] en het onvermogen persoonlijke omstandigheden te veranderen [is dat zo?].’ Verder: ‘Daarnaast spelen autobiografische motieven een rol in zijn werk.’ Ja, in wiens werk níet?
Niettemin is De zoon inderdaad een Simenon-titel waar des schrijvers autobiografie doorheen schemert. Vandaar dat ik er een autobiografische tekst ga bijhalen en De zoon hoofdzakelijk door de “autobio-bril” zal bekijken. Die andere tekst valt eigenlijk buiten het bereik van deze reeks. Voor Getuige Simenon beperken we ons immers tot de jaren ’30, ’40, ’50 en ’60 van Simenons productie: niet de pulp die eraan voorafging en evenmin de oeverloze gedicteerde teksten (Mes dictées) waarmee Simenon zijn carrière afrondde. Eén van die dictées verdient wèl de aandacht: Lettre à ma mère, of Brief aan mijn moeder.
De zoon
De zoon is één lange brief van een vader aan zijn zoon, kort na de begrafenis van zijn eigen vader. Hij geeft twee redenen om de pen op te nemen. Ten eerste wil hij zichzelf “uitleggen” aan zijn zoon. Waarom hij werkt als actuaris, d.i. een wiskundige die bij een verzekeringsmaatschappij de premies berekent. Waarom hij en zijn vrouw de ruzie voorbij zijn, d.w.z. zelfs niet meer plichtmatig ruziemaken, maar elkaar tolereren.
Daarnaast is de dood van de grootvader de tweede impuls. ‘De belangrijkste datum in het leven van een man is de sterfdatum van zijn vader’, schrijft de verteller. Ooit was ook hij een zoon, een zoon die iets serieus mispeuterde, iets wat sommige familieleden (zoals zijn pompeuze schoonbroer, de schrijver Vachet) hem nog steeds kwalijk nemen. Wat precies? De brief is één vertragingsmanoeuvre om de bekentenis uit te stellen: die wordt pas gedaan op de voorlaatste pagina, en dan met de beknoptheid van een blikseminslag.
Onderweg filosofeert Simenon een flink eind weg, onder andere over het onbegrip tussen generaties. Wat de verteller en diens vader geloven, is dat elke generatie dezelfde stappen zet, hetzelfde verraad pleegt, hetzelfde doormaakt. De oudere generatie moet daarvoor de ruimte bieden. ‘Je moeder’, schrijft de verteller aan zijn zoon, ‘is vergeten dat ze ook jong is geweest, ik niet, dat is het verschil tussen ons.’ Haar verwijt aan haar zoon dat hij ergens over gelogen heeft: de vader wil best erkennen dat ze gelijk heeft, maar hij tilt niet zwaar aan de leugen.
Zij heeft vroeger ook bedrogen, als ze het tenminste niet nog steeds doet, net als ik heb bedrogen en alle jongeren bedriegen, niet anders kunnen dan bedriegen omdat alles hun verboden is. Elke impuls, elk streven stuit op een barrière, een taboe, een categorisch nee, door ons zijn ze gedwongen tot bedrog.
De hele clou van de roman is gebaseerd op dat inzicht: we moeten begrip hebben voor de fouten die kinderen maken. (Duidelijk een boek van een ouder wordend auteur.)
Daarnaast wil Simenon ook graag iets kwijt over de toevallige rampen die een mensenleven richting kunnen geven. Het is natuurlijk geen toeval dat de verteller actuaris is. ‘Het is mijn functie om risico’s zo wetenschappelijk mogelijk te evalueren, of het nu om mensenlevens, branden, schipbreuken, rampen of bedrijfsongevallen gaat.’ Zoiets is in een roman nooit toevallig. Het is niet onlogisch dat iemand die, zoals de vader, zijn leven ingrijpend veranderd ziet door een dom en dramatisch toeval, zich nadien werpt op de studie van risicoberekening – al is het ook een beetje futiel. Even futiel als die kansberekening zelf: het noodlot vindt toch wel een gaatje om toe te slaan.
De moeder
Om de autobiografische elementen in De zoon aan te wijzen, zappen we van 1957 naar 1974. Simenon heeft officieel bekendgemaakt dat hij niet meer zal schrijven – maar hij blijft wel gedicteerde “autobiografica” publiceren. Uit die onoverzienbare babbelzee hebben zich slechts een handvol gedenkwaardige teksten losgemaakt, zoals Lettre à ma mère. Daarin brengt Simenon verslag uit van de laatste dagen van zijn moeder, dagen die hij doorbrengt aan haar ziekbed, ook al hebben moeder en zoon nooit een hechte relatie gehad. Hij is dan 70, zij 91. Twee oude mensen, verenigd door… niets, eigenlijk. ‘Waarom ben je gekomen, Georges?’ vraagt de moeder zonder veel omhaal, als ze haar zoon aan haar sterfbed ziet verschijnen. Later in het boek zal Simenon zich herinneren hoe zijn moeder hem eens lang zat aan te kijken, om dan te verzuchten: ‘Wat is het toch jammer, Georges, dat het Christian is die dood is.’ Christian, Georges’ jongere broer, was altijd moeders lievelingetje.
Moeder Simenon, Henriette Brüll, was de jongste uit een zeer arm Vlaams-Duits gezin, waar de moeder snel de lege pannen op het vuur zette als er werd aangebeld: dan kon de bezoeker denken dat er een copieus maal werd gekookt. Henriette had altijd maar één ding voor ogen: financiële zekerheid. Een pensioen, dat was haar ultieme doel. Maar pensioenen waren nog niet veralgemeend in het België van begin 20ste eeuw. De vader van Georges, een boekhouder, kon niet rekenen op een pensioen. Hoe dan ook stierf hij al vroeg (toen Georges pas achttien was) en Henriette hertrouwde met een werknemer van de Belgische Spoorwegen – een bedrijf waar je wèl al een pensioen kreeg. En als echtgenote van die man mocht Henriette zelfs gratis met de trein reizen. Mission: accomplished. Helaas verzuurt dit tweede huwelijk erg snel en op een bepaald moment is de wederzijdse haat zo fel, dat zowel Henriette als haar levende pensioen vrezen door elkaar vergiftigd te worden. Precies zoals in Les soeurs Lacroix, inderdaad!
Lettre à ma mère bevat tal van details die we eerder zijn tegengekomen in Simenons fictie. Henriettes zus, iemand uit de Vlaamse tak, had een kruidenierszaak waar ook jenever geschonken werd – zoals de winkel in Chez les Flamands. Vader Simenon stotterde in zijn jonge jaren, net als de vader in De zoon. De manier waarop de verteller uit De zoon zijn eerste vriendin leert kennen, is een minutieuze herhaling van de flirt tussen vader en moeder Simenon, zoals die wordt verteld in Lettre à ma mère.
Maar de invloed van Simenons moeder op zijn werk gaat dieper. Henriettes armoede bleef haar bij, ook op gevorderde leeftijd. Op bezoek bij haar rijkgeworden zoon kleedde ze zich opzettelijk zo armoedig mogelijk. Simenon kon zijn moeder ook geen plezier doen met financiële steun: ze gaf het op slinkse wijze allemaal terug. Simenon zag wat armoede deed met iemands karakter en gebruikte die ervaring in o.m. de uitstekende Maigret La tête d’un homme, waarin armoede een intelligente jongeman naar de misdaad drijft.
Henriette Brüll overvleugelt haar echtgenoot volledig – we zien hier de blauwdruk voor al die onderdanige mannen in Simenons werk, zoals de vader in Les soeurs Lacroix, of de verteller in De zoon. Simenon vertelt in Lettre à mon fils dat zijn moeder altijd haar eigen plannetjes had: de hare, niet die van haar en haar man! Precies zo heeft de moeder in De zoon haar eigen leven. Tijdens de oorlog pleegt ze zelfs verzetsdaden, zonder haar man daarbij te betrekken: die heeft zich er maar bij neer te leggen. En de verteller, waarin we nu duidelijk Simenons eigen vader herkennen, zegt berustend en begrijpend:
Wij vullen haar behoefte aan activiteiten niet. Een gezinsleven als het onze, in een appartement, valt haar zwaar, is voor haar net zo onverdraaglijk als het voor iemand met claustrofobie is om zich in de duisternis van een tunnel of een kelder te wagen.
Er staat voor Simenon echt iets op het spel in de Lettre: zijn onuitstaanbare moeder begrijpen. ‘Ik beoordeel niemand’, schrijft hij, zijn bekende motto echoënd. ‘De mensen vermoorden elkaar al sinds de oertijd en dat alleen maar omdat ze hun buurman, de mensen van de nabije stam, niet begrijpen.’ Elders in zijn dictées zal Simenon zich verontschuldigen bij zijn lezers, voor de opvatting dat hij opeens alleen nog maar over zijn navel kan schrijven. Maar er is niet zo’n groot verschil tussen een klassieke Simenon en Lettre à ma mère: opnieuw staat er een vrouw in de schijnwerpers en Simenon omcirkelt haar met taal. En de moeder is zoals zoveel moordenaressen in de Maigret-romans: de auteur verwoordt zowel zijn bewondering als zijn afkeer, zijn liefde als zijn fundamentele onbegrip.
Lettre à ma mère is een knappe tekst op zichzelf, maar voor de ietwat gevorderde Simenon-lezer ook een feest van herkenning. Zo werd ik getroffen door een herinnering van Simenon aan zijn tante. De zus van zijn moeder was labiel en werd, voor de ogen van de kleine Georges, afgevoerd naar een instelling. Aangezien ook zijn moeder wel eens een zenuwcrisis kreeg, vreesde Georges lange tijd dat ook voor haar vroeg of laat een rijtuig halt zou houden. ‘Rijtuig’ is in het Frans ‘fiacre’. Dat is de naam die Simenon geeft aan het plaatsje waar zijn personage Maigret zijn jeugd doorbrengt: Saint Fiacre. In L’affaire Saint-Fiacre keert Maigret terug naar die plek, waarbij het hem opvalt hoezeer de dingen die hij bewonderde in feite hopeloos vermolmd zijn, aangetast door een haast decadente veroudering. Zou Simenon bij het bedenken van die plaatsnaam niet even gedacht hebben aan het rijtuigje dat familieleden met vermolmde geesten kwam ophalen?
De meest recente vertaling van Le fils (1957) verscheen in 2003 bij uitgeverij Atlas, in deel 29 van de reeks ‘De twintigste eeuw’. De vertaling was van Jorinde Brokke.
Van Lettre à ma mère (1974) bestaat een vertaling, in 1975 uitgebracht door A.W. Bruna & Zoon; de moeite van het zoeken waard.
De Vlaamse schrijver Rudi Hermans schreef in 2003 een kritisch stuk over Brief aan mijn moeder in De Standaard, hier gratis te lezen.