Recensie: Denis Johnson – De lachende monsters
Het harde Afrika
Over de Amerikaanse auteur Denis Johnson (1949) wordt gezegd dat hij ongrijpbaar is. Er valt niet één label op hem te plakken. Hij schrijft romans, novelles, korte verhalen en poëziebundels, en in 2001 bracht hij een boek met essays uit. Train Dreams (2002), een novelle die op de shortlist van de Pulitzerprijs stond, is bijvoorbeeld een historische fictie. Nobody Move (2009) is meer een crime-novel. Zijn futuristische roman Fiskadoro (1985) gaat over de angst voor een nucleaire ramp, terwijl Tree of Smoke (2007) meer een spionageverhaal á la John le Carré is. Is het ontbreken van een duidelijke ‘merknaam’ misschien de reden dat Johnson niet bij het grote publiek bekend is? Zoekt hij bewust de grenzen van een genre op?
Zijn laatste roman De lachende monsters (2014) ligt nog het dichtst bij Tree of Smoke. Het boek verkent echter een nieuw onderwerp in Johnsons oeuvre: spionage en vriendschap op het Afrikaanse continent. In het grootste deel van het verhaal is het onduidelijk wat de hoofdpersoon precies in Afrika komt doen. Ronald Nair is een NAVO-functionaris van een anti-terroristische spionageafdeling. Ook zegt hij een kapitein in het Deense leger te zijn. Hij noemt zichzelf Deens, maar reist met een Amerikaans paspoort. Nair beweert in opdracht van het NIIA (Nato Intelligence Interoperability Architecture) naar Sierra Leone te zijn gekomen om een netwerk van geheime communicatiesystemen te onderzoeken, vezeloptische kabels die het Amerikaanse leger in zeven West-Afrikaanse landen heeft gelegd. Wat hij ook beweert, zijn woorden zijn één grote cover-up. Net zoals zijn uiterlijk: ‘ik ben Scandinavisch maar ik heb zwart haar en grijze ogen, of blauwe, afhankelijk van de omgeving.’ Het enige wat we zeker weten is dat hij eerder in deze contreien is geweest.
Dat wordt bevestigd door zijn verleden met Michael Adriko, een charismatische Afrikaan die zichzelf uitgeeft voor een Kakwa, de clan van Idi Amin Dada. Adriko is een waaghals, een ongeleid projectiel dat voorheen verbonden was aan de Amerikaanse Special Forces in Oost-Congo, maar inmiddels is gedeserteerd. Of ‘afwezig zonder verlof’, zoals hij het zelf noemt. Tijdens de burgeroorlog zwierf hij samen met Nair door Sierra Leone en sloten zij sinistere deals in West-Afrika. Nu heeft Adriko Nair opnieuw naar het continent gehaald omdat hij met Davidia gaat trouwen, een Afrikaans-Amerikaanse uit Colorado. Met z’n drieën wil hij terug naar zijn Congolese roots, zodat zijn familie kan instemmen met het huwelijk. Maar ook die verklaring bevat de halve waarheid. De echte reden van de reünie is een klein voorwerp dat Adriko in een tas meedraagt en dat hij in de zwarte wapenhandel wil verkopen.
Adriko en Nair zijn van plan om snel rijk te worden. Ze zijn niet vies van een beetje zwendel en chantage. In de wereld na 11 september is het doorspelen van informatie naar andere landen een doel op zich geworden, een spelletje waar een hoop geld mee te verdienen valt. Het Afrika dat Johnson neerzet draait om deze handel. Het dagelijks leven is er dubbelzinnig, achterbaks, ruw en bandeloos. Het wordt gedomineerd door terroristen en ‘war lords’, door politieke corruptie en mijnbouwbedrijven die steevast milieuwetten overtreden.
We praten over hoe de wereld is veranderd sinds de Twin Towers zijn ingestort. Ik denk dat je rustig kunt zeggen dat wat het meeste veranderd is, de wereld van inlichtingendiensten, beveiliging en defensie is. De wereldmachten storten hun brandkasten leeg in een uitgebreide versie van de Grote Oosterse Kwestie. Het geld kan gewoon niet op, en een heleboel wordt besteedt aan verklikken en spioneren. Op dat gebied is er geen recessie.
Nair houdt van die puinhoop. Hij houdt van de anarchie, waanzin en wetteloosheid. Hij kickt op de manier waarop de dingen uit elkaar vallen, hoe de radiator achter zijn hotel om de haverklap uitvalt, hoe de chemische lucht zijn kleine kamer vult, een geur die zegt: ‘alles waar je bang voor bent hebben we doodgemaakt.’ Die atmosfeer is misschien somber en uitzichtloos, maar het goede nieuws is dat Johnson op geheel eigen wijze, en bijzonder overtuigend, het harde Afrika tot leven wekt. Zijn personages zijn een uitvergroting van de turbulente tijd waarin zij leven. Nair voelt zich ergens aantrokken tot Adriko, tot zijn valse persoonlijke geschiedenis (die best wel eens waar zou kunnen zijn), maar zijn onvoorspelbaarheid stoot hem ook af. Hoe verder zij in hun steeds veranderende missie verdwalen, hoe surrealistischer de roman wordt. Wat dat betreft kan De Lachende Monsters het beste worden samengevat als een ‘happy horror’.
Op de een of andere manier had hij het noodlot niet alleen voor de gek gehouden, maar er ook een sigaret van weten te bietsen, die een van zijn bewakers voor hem aanstak terwijl ze hem terug sleurden naar zijn gevangenis. Paffend en met toegeknepen ogen huppelde hij voort alsof hij gewend was te roken met op zijn rug gebonden handen.
De roman is niet alleen een politiek verhaal over een continent op drift, het is vooral een portret van een man die in de chaos probeert te overleven. Johnson trakteert zijn publiek regelmatig op pakkende oneliners, zoals ‘Afrika veegt zijn reet af met schema’s,’ ‘Ik denk dat je in West-Afrika altijd het beste een heel klein beetje dronken kunt zijn’ en ‘Desertie is een munt: je draait het om en het is loyaliteit.’ Daarnaast zijn de dialogen tussen Adriko en Nair geweldig geschreven. Ze zijn bijna twee stand-up comedians, twee cynische mannen in een decor waar geweld aan de orde van de dag is. Hun gesprekken zijn nooit zonder ironie. Daardoor blijft het voor de lezer onduidelijk wie de waarheid spreekt. De scènes in de verhoorkamer zijn vlijmscherp. Nairs onverschilligheid maakt je als lezer ongemakkelijk. Je wilt dat hij levend uit die kamer komt, maar je beseft ook dat hij met elke opmerking zijn eigen graf graaft. Je weet niet of de officier hem lachend zal omhelzen of uiteindelijk in elkaar zal slaan. Die spanning weet Johnson, met veel gevoel voor details, geweldig te beschrijven.
‘Dus u geeft het toe.’
‘Ik geef toe dat het op die datum was. Niet hoe ik eraan toe was. Ik heb niet geblazen.’
‘En dat bericht waarin u door het lint ging, raketten in uw reet en “jullie kunnen m’n rug op” en zo, was u toen dronken?’
‘Nu ben ik nuchter. U kan m’n rug op.’
Hij zei: ‘Kapitein Nair, in maart 2033 zullen ze me een gouden horloge geven en kan ik met pensioen. Tot dan toe heb ik niks anders te doen dan dit.’
‘Ik ben klaar met het beantwoorden van vragen.’
‘Zoals u wilt. Maar u en ik blijven hier.’
‘Wanneer kan ik een advocaat spreken?’
‘Naarmate uw wettelijke status zich ontwikkelt, zal die mogelijkheid u geboden worden.’
‘En mijn wettelijke status is – wat?’
‘In ontwikkeling. Overeenkomstig de voortgang van dit verhoor.’
‘Nou, die voortgang is tot stilstand gekomen. Wanneer mag ik weg?’
De schrijver laat zien dat de realiteit een constante staat van onzekerheid is. We moeten hier doorheen bijten om niet gek te worden. Met deze moderne spionageroman wordt het hoog tijd dat Johnson een groter publiek krijgt.
Justin Waerts
Denis Johnson – De lachende monsters. Vertaald door Peter Bergsma. De Bezige Bij, Amsterdam. € 19,90.