Oerboek over de Holocaust

Alle boeken van de Joods-Tsjechische schrijver Jiří Weil (1900 -1959) scheren vlak langs zijn eigen leven en uiteraard ook langs de roerige geschiedenis van de eerste helft van de vorige eeuw. Zie daarvoor de biografie voorafgaand aan de recensie van De hartslag van Moskou. Een detail uit zijn levensloop is voor het begrip van de roman Leven met de ster (1949) cruciaal. Weil had de kans om uit te wijken naar familie in Engeland voor de annexatie van het Sudetenland door de nazi’s, maar hij wilde zijn geliefde Praag liever niet (nog eens) verlaten. Zijn ‘Lebensraum’ zouden ze hem niet afpakken.

Hij was gedesillusioneerd teruggekomen uit de Sovjet-Unie. Angst, paranoia en absurdistische bureaucratie maakten een einde aan Weils rotsvaste geloof in het communisme. Stalin was begonnen met de grootschalige zuiveringen. Moskou als laatste redmiddel, als paradijselijk schuiladres bleek een farce. En waar duik je dan het beste onder? In het meer mondaine, meer Europese Praag waar je tijdens je jaren in Moskou toch al een ongekende heimwee naar had, zoals ook blijkt uit De hartslag van Moskou.

Weil besloot rond te bazuinen dat hij er een einde aan ging maken. Het water van de Moldau zou geduldig zijn. Nadat hij zijn zelfmoord had gefingeerd, dook hij onder. De hoofdpersoon Josef Roubiček in Leven met een ster is een voormalig bankbediende, waarvan de anderen – Weil dechargeert consequent en versterkt zo de roman. De anderen zijn natuurlijk de bezetters – het geen lor kan schelen wat er met een dergelijke schlemiel gaat gebeuren. Want, zo zegt Josef zelf heerlijk spottend, van zulke schlemielen waren en zijn er zat. Was dat maar waar (geweest).

Josef heeft zijn eigen glazen ingegooid. Hij wees het aanbod van zijn (met iemand anders getrouwde) vriendin Růžena af om samen te vluchten. En daarna vernielde hij het dak en een paar ramen van zijn eigen huis met de gedachte dat ze aan die oninteressante boedel dan wel zullen voorbijgaan. Hij zorgt ervoor dat er bij hem niets meer te halen is. Deze heroïek is echter ook uit nood geboren. Josef leeft, net als Weil, op een lekkende zolderkamer met alleen het gezelschap van een armetierig rooktafeltje, een matras en een half kaduke potkachel. De rest van zijn meubelen heeft hij verstookt.

Weil

Josef is een optimist, een fijne pragmaticus, die zich naar de barre omstandigheden schikt. Juist in dit kleine, dit alledaagse, de achteloos beschreven vernederingen van de ster – die uiteraard door de dragers zelf werd betaald – het feit dat er steeds meer absurdistische verordeningen worden afgevaardigd, waarheidsgetrouw of niet, ambtenaren verzinnen van alles achter hun bureautjes, spreekt de oerkracht van dit boek, van de overlevingsdrang ten koste van alles van de mensj. Het individu dat uit het kleine toch nog iets van hoop weet te putten, tegelijk wel wetend dat hoop een verraderlijke vriend is.

Josef vindt troost in de vochtplek op het dak, en bij de aangelopen kater Thomas. Uiteraard is het verboden voor Joden om huisdieren te hebben. Thomas is in dit geval het symbool van de vrijheid. (Misschien wat vergezocht, maar Thomas is wel de voornaam van Masaryk, van 1918-1935 de eerste bejubelde president van Tsjecho-Slowakije.) Natuurlijk wordt ook Thomas, een zwerver immers, weleens met stenen bekogeld, maar hij kan gaan en staan waar hij wil. Josef mag alleen met een vergunning de tram nemen, mag in bepaalde straten niet komen. Alleen als ze hem in die wijk met de villa’s willen ondervragen, voornamelijk over zijn bezit, krijgt hij tijdelijk toestemming om met de tram te reizen. Josef woont in een afgelegen buitenwijk met weinig interessante arbeidershuisjes. Is dat zijn redding? Of gaat hij inzien dat hij in verzet moet komen, op welke manier dan ook.

Er is een arbeider in zijn buurt waarbij gelijkgezinden zo nu en dan samenscholen. Ja, er zit menselijkheid in deze roman verscholen. De arbeiders verzetten zich tegen de bezetters, al is het in eerste instantie pamfletgewijs. Josef levert ook woorden en krijgt af en toe wat kliekjes voor hemzelf en voor de kater Thomas mee. Er is een oude schoolvriend, die rijk geworden is, die hem een vorstelijk bedrag in de zak duwt, omdat het beter in zijn handen kan zijn dan in die van de anderen. De anderen die in deze roman als allesvernietigende schimmen opduiken, maar nooit manifest zijn. Dat is dé manier om de terreur te beschrijven, invoelbaar te maken op bijna elke pagina, zonder dat ze werkelijk als personages in de roman fungeren.

Steeds weer komen er bodes van de Joodse Gemeente langs met nieuwe verordeningen. Nog meer regeltjes dan de Joodse voedselwetten. Terwijl de honger schreeuwt!

… ik kreeg geen nieuwe oproep, maar er kwam wel een bode van de Joodse Gemeente die zei dat ik mijn muziekinstrumenten en schrijfmachine moest afgeven. [ … ] Daarna kwam er een bode die om kleding en textiel vroeg en weer een andere vroeg om een bontjas en een microscoop. Steeds wilden ze maar iets van me hebben en ik had niets.

Dat is in zekere zin ook zijn verdedigingsmechanisme. Ook urenlange verhoren leveren niet meer spaartegoeden, juwelen en waardepapieren op. Het is een wonder dat hij niet gelijk wordt afgevoerd naar een vernietigingskamp. Zijn gezondheid is tanende. Al verklaart een arts, die gedwongen wordt, met de situatie duidelijk in zijn maag zit – ook in zijn geval in verband met een gebrek aan voedsel, zou je haast zeggen – Josef geschikt voor lichte arbeid.

Hij komt te werken op een begraafplaats (sic!). De enige plek waar de anderen hem met rust laten. Daar valt nu eenmaal niet veel te halen. Kleine vensters van miniem geluk, de groentes bijvoorbeeld die ze tussen de graven zaaien en in de zomer welig tieren, dankzij de doden zogezegd, versterken de onmacht, de kracht van deze roman. Het boek is nooit zwart-wit, maar beschrijft, ahum, kleurrijk het grijsgebied van de dictatuur.

Josef praat natuurlijk af en toe met de arbeiders, maar hij spreekt voornamelijk tegen diegenen die geen antwoord geven, zoals de naar haar man verdwenen Růžena en de kater Thomas. Het beestje komt, Josef onderkent gelukkig het voorteken, door een kogel aan zijn einde. De gruwelijkheid van de willekeur van totalitaire regimes zit in deze scene samengebald. Thomas, het laatste stukje warmte, liefde, wordt omgelegd door een van de met de anderen sympathiserende buren. Gewoon omdat hij het kan maken. ‘Omdat ze geweren hadden en zich verveelden als ze niemand konden doden.’ De menselijkheid eindigt als sjasliek aan het spit.

Leven met de ster is een oerboek over de Holocaust, met fijn Jiddische zelfspot geschreven. De oom en tante die Josef hebben opgevoed, overladen hem met verwijten. Ze vinden dat hij altijd mazzel heeft. Bij hem zijn de anderen niet geweest om de voorraadkasten leeg te halen. Gotspe: Josef heeft zelfs geen voorraadkast meer. De hilarische verwijten – ‘slapjanussen zijn die Engelsen en Fransen van jou.’ De oorlog op het bordje van Josef gelegd, bij wie kun je anders de schuld deponeren – vermommen de angst van de oudjes voor deportatie. Als het zo ver is, schreeuwen ze moord en brand. De anderen zijn hen natuurlijk op het spoor gekomen door hun neef die illegaal een kat houdt, die zomaar de mond van een huisdier voedt, die een verbod overtreedt. Vlakbij het centrum waar de Joden zich moeten verzamelen voor deportatie, vraagt de oom aan Josef om vergeving voor alle woorden, zich wel bewust van de ware toedracht.

Josef heeft inderdaad mazzel. Er is een aantal naamgenoten opgeroepen, maar hij blijft om onverklaarbare redenen buiten schot, wordt zelf een schim, een weggevaagd persoon. Iemand zonder een eigen kaart in een bak. Een nul. Fijn zou je denken, maar Weil moet in zijn onderduikdagen ongekende eenzaamheid hebben gekend. Bedenk dat men in die tijd niet wist hoelang de bezetting zou duren. Dat lijkt zonneklaar, maar er wordt nog vaak met de kennis van nu naar het verleden gekeken.

Een potlood, papier en een fijne humor sleepten auteur en personage er doorheen. De macht van het woord, laten we dat niet vergeten.

Een controlearts tegen Josef:

Ik schaam me dat ik dit moet doen, het is een schande, ik ben ervoor om mensen te genezen.

Het antwoord van Josef:

Ik kan u niet helpen. Ik kan niemand helpen, ik ben alleen.

Guus Bauer

Jiří Weil – Leven met de ster. Van Gennep, Amsterdam. 262 blz. € 12,50.