Recensie: Roelof ten Napel – Constellaties
‘Ik moet een compositie maken met elementen die ik nog niet heb’
Een van de motto’s van Constellaties, de debuutbundel van Roelof ten Napel (1993), komt uit I Am Sold van James Blake. Vooral de laatste twee geciteerde regels zijn belangrijk: ‘but it may be the constellation / that shows us where we are’. Ze zijn exemplarisch voor de opzet, inhoud en stijl van het boek dat niet alleen verhalenbundel genoemd kan worden, maar evenzo goed een korte roman.
Op elk niveau, of het nu om de compositie, de inhoud of de stijl gaat, wordt duidelijk dat het verhaal een constellatie is. De lezer wordt geconfronteerd met de fictionaliteit van het verhaal. Op het niveau van de compositie komt dat door een lappendeken van motto’s, andere citaten en korte verhalen waarin meerdere personages op verschillende manieren in terugkeren. Constellaties is een doolhof waarin je gemakkelijk verdwaalt. Dat is echter geen probleem, want het draait in dit debuut niet om plot.
Het draait namelijk om stijl. Ook daarin wordt er continu gezorgd dat duidelijk is dat het om een constellatie gaat: in een autonome stijl is elke zin zorgvuldig afgewogen, staat er nergens een woord teveel – eerder te weinig. De openingszin is een aderlating, want in dit geval geen mooischrijverij of grappige vondsten. Nee, gewoon simpel: ‘Hij zit buiten en ik sta bij het raam.’ Dit is niet saai, maar mysterieus. Dat wordt de hele bundel eigenlijk doorgezet: de mysteries worden benaderd, maar krijgen geen gestalte en worden al helemaal niet opgelost.
Er is sprake van een verdergaande mystificatie. Tussen sommige verhalen door is een blanco pagina opgenomen met een visualisatie van een constellatie: het zijn beeltenissen van een groep sterren, net zoals dat gedicht van K. Schippers over de stand van de moedervlekken, verschenen in Buiten beeld. Net zo goed buiten beeld zijn Ten Napels constellaties: met punten weergegeven, maar in de realiteit aan te wijzen?
Naast deze expliciete constellaties zijn er ook nog ‘enten’: elk citaat dat Ten Napel aanhaalt, variërend van Kafka tot Celan tot zijn broer Harm-Hendrik tot Wijnberg, wordt gemarkeerd als een ent. Ik neem aan dat dat te maken heeft dat vanuit een citaat een verhaal groeien kan, net zoals een ent voor een heel nieuwe levensvorm kan zorgen. Verdere titels van afdelingen en hoofdstukken die ook herhaaldelijk terugkomen, zijn: ‘grond’ en ‘wildgroei’. Zonder de causaliteit meteen duidelijk voor ogen te hebben gaan deze woorden toch al vrij snel relaties aan met de enten en constellaties.
Nog meer connecties ontstaan er wanneer er elementen in de verhalen zelf terugkeren. De manier van fotograferen in een van de verhalen is ook door middel van een constellatie waarin meerdere beelden over elkaar gelegd worden. ‘Ik moet een compositie maken met elementen die ik nog niet heb, haal me sterrenbeelden voor de geest om te kijken of ze zouden passen in de silhouetten van een mens en een tak.’ Ook hier komt de ruimtelijke constellatie weer terug.
Zo beland je langzamerhand in een netwerk van betekenislijnen en andere draden zonder dat je weet hoe je eraan ontsnappen kunt, zonder dat de dwingende coherentie per se duidelijk wordt. Het is alsof de touwtjes die de marionet op de been moeten houden in de knoop raken. De lezer is de marionet en Ten Napel stuurt de lezer, dwingt de lezer op een bepaalde manier te lezen, maar zorgt tegelijkertijd voor een ongedwongenheid. Beide mogelijkheden worden veroorzaakt door de taal die hij bezigt. Die is namelijk tot op grote hoogte non-referentieel is en bepaalde herkenningspunten voor een groot deel gedecimeerd zijn, is het soms moeilijk om evenveel feeling met de verhalen te hebben: de personages lijken te ver weg, te weinig vastomlijnd.
Simultaan komt dat gevoel van mysterie weer om de hoek kijken: die personages, zijn dat wel personages? Of zijn dat slechts pionnen in een groter geheel, misschien wel in een constellatie? Of zoals hij het zelf benoemt: ‘Een echo, een vorm van een formerend lichaam in een beeld onhelder als de nacht.’ De dialogen die ze voeren, wat komt daar eigenlijk uit? Vaker zeggen ze inhoudelijk niets (zoals: ‘–Eigenlijk is het water veel te koud, roep ik. (…) –Daar kom je een beetje laat achter.’), toch lijkt de conversatie een houvast te bieden op het geheel van omstandigheden. En dat is voor de zonderlinge jongelui in Constellaties een hele geruststelling.
Constellaties is niet het typische, zoveelste debuut van een jonge schrijver. Het boek is een uitwerking van een conceptueel denkraam, waarvan niet alle details per se gevat kunnen worden. En dat is ook helemaal niet noodzakelijk. Net zoals de vele verwijzingen die vast en zeker in het verhaal zitten, ongeacht de motto’s en citaten tussendoor, niet allemaal te achterhalen zijn. De zweem van intertekstualiteit die soms te ontwaren is, draagt alleen maar bij aan het mysterie.
Op het eind gaat de auteur tot op de bodem (het slothoofdstuk) dat meer het karakter heeft van bekentenispoëzie dan van regulier proza: ‘Een onzekere nagalm in de klankkast. Is echoën iets anders dan proberen te laten klinken wat er niet is? Zoals herinneren. Zoals woorden dat doen.’ Dat slothoofdstuk mag enige verduidelijking van het voorgaande geven, vanwege de poëticale inslag van die bladzijden, maar het is absoluut geen apotheose of oplossing van het mysterie. ‘Dat is de andere kant van verwachting.’
Obe Alkema
Roelof ten Napel – Constellaties. Atlas Contact, Amsterdam. 176 blz. €19,99.
Klik hier om blogposts van Roelof ten Napel te lezen.