Boeken die ik twaalf jaar niet heb gezien (30 en slot): Italo Calvino
Je staat op het punt om de laatste aflevering van ‘Boeken die ik twaalf jaar niet heb gezien’ te lezen, het einde van een reeks leesherinneringen van Chrétien Breukers. Ontspan je. Concentreer je. Zet iedere andere gedachte uit je hoofd. Laat de wereld om je heen vervagen tot in het onbestemde. Je kunt de deur maar beter dicht doen; daarachter staat altijd de televisie aan. Zeg maar meteen tegen de anderen: ‘Nee, ik wil geen televisie kijken!’ Praat harder als ze je niet horen: ‘Ik zit te lezen! Ik wil niet gestoord worden!’ Misschien hebben ze je niet gehoord, met al dat lawaai; zeg het harder, schreeuw: ‘Ik begin net aan de laatste aflevering van de leesherinneringen van Chrétien Breukers!’ Of, als je dat niet wilt, zeg het dan niet; hopelijk laten ze je met rust.
Ja, dit is een ‘bewerking’ van de openingsalinea van Als op een winternacht een reiziger, het briljante boek van Italo Calvina, een boek dat je niet hoeft te lezen om te weten waar het over gaat; je kunt het af en toe ergens openslaan en een paar bladzijden lezen, je laat je overweldigen door de heldere taal die Calvino schrijft en dan leg je het weer weg, spinnend van genoegen. Als op een winternacht een reiziger is een boek dat ontstaat terwijl je het leest en dat je geen enkele leeswijze opdringt.
Je gunt elke lezer een schrijver als Italo Calvino, al zullen niet alle lezers meteen enthousiast zijn over deze Italiaanse grootmeester. Je moet namelijk enigszins kunnen lezen om het werk van hem tot je te nemen, en hoe gek het ook klinkt: veel mensen lezen maar wat. Nee, Calvino, hij is voor enkle fijne luiden, en het verbaast me dan ook niet of nauwelijks dat hij nog niet is ‘herontdekt’ door de uitgevers die zo hitsig jagen op ‘vergeten meesters’.
Enfin.
Calvino is het levende bewijs (dat wil zeggen: zijn boeken zijn het levende bewijs) dat het postmodernisme als literaire stroming veel goeds heeft voortgebracht, zij het helaas alleen in het buitenland. In Nederland werd dit spel met schijn en wezen al gauw een goedbedoeld ratjetoe (‘Het Andere Proza’) of viel het in handen van salonschrijvers als Cees Nooteboom. Het buitenland heeft John Barth, Paul Auster, Ágota Kristóf en zo voort; in Nederland zou je heel misschien Willem Brakman kunnen noemen.
Ik wilde deze reeks graag afsluiten met Calvino’s roman, omdat die steeds opnieuw begint en daarom een ideaal herleesboek is. Calvino laat de taal rondgaan als een lasso, hij paart een superieure stijl aan een maximum aan zeggingskracht en voorkomt dat je een zin op de automatische piloot gaat lezen: je moet je aandacht voortdurend houden bij wat hij schrijft. Calvino is bij uitstek een schrijver van de zachte dwang: je hoeft hem niet te lezen, maar als je hem leest laat hij je niet of nauwelijks meer los.
In Als op een winternacht een reiziger vertelt Calvino het verhaal van een Lezer, die verwoed op zoek is naar het boek Als op een winternacht een reiziger, maar dat gaat steeds verkeerd, of hij krijgt een heel ander boek onder ogen, en zo voort: het hele boek gaat over het lezen van een boek dat niet, of slechts deels, gelezen wordt. Misschien klinkt dat niet spannend, maar het is het wel.
Ik hoef mijn oog maar voor een kaleidoscoop te houden of ik voel dat mijn geest de beweging volgt van die heterogene fragmenten van kleuren en lijnen die zich verzamelen en groeperen in regelmatige figuren, en zo weet ik onmiddellijk welke procedure ik moet volgen; al was het alleen om het feit dat zo het vergankelijke en labiele karakter wordt onthuld van een rigoureuze constructie die uiteenvalt bij het kleinste tikje van je nagel op de wand van de buis, om vervangen te worden door een andere constructie waarin dezelfde elementen zich bundelen tot een ander geheel.’
Dit is wat het boek ‘doet’, verhalen gaan steeds nieuwe verbanden aan, lopen een tijd samen op en gaan dan weer uit elkaar, sluipen het boek in of worden er juist met zachte hand uit verwijderd; het is een boek als het leven zelf, onbestemd en toch volledig helder.
Het mooie van Calvino is dat ik helemaal niets van zijn leven weet. Of bijna niets. Als ik de foto’s bekijk die op zijn boeken staan, fantaseer ik over een Italiaanse aan lagerwal geraakte edelman die in de literatuur is gegaan en daarin toevallig bleek uit te blinken. Een nadenkende, wat kwijnende man, die indruk maakt hij op me, met een voorhoofd waar veel gedachten in passen. Het is waarschijnlijk allemaal onzin, maar lezen is voor een groot deel fantaseren en het is belangrijk dat je je fantasie op een oeuvre én een auteur kunt loslaten. Dat is ook de reden waarom veel auteurs niet interessant zijn, je weet te veel van ze uit interviews.
Distantie. Daarover zegt William Weaver, de vertaler Engels van Calvinos boeken, iets moois in een stuk dat op de website van Paris Review is verschenen:
Calvino most of the time was not a talkative man, never particularly sociable. He tended to see the same old friends, some of them associates from Einaudi. Though we had known each other for twenty years, went to each other’s houses, and worked together, we were never confidants. Indeed, until the early 1980s we addressed each other with the formal lei; I called him Signor Calvino and he called me Weaver, unaware how I hated being addressed by my surname, a reminder of my dread prep-school days. Even after we were on first-name terms, when he telephoned me I could sense a pause before his “Bill?” He was dying to call me Weaver as in the past.
Afstand en nabijheid, maar nooit zonder reserve; dat is precies wat je ondergaat bij het lezen van Als op een winternacht een reiziger, en dat is ook precies wat lezen vaak tot een zo bijzonder avontuur maakt. Een samenspel van stijl, verhaal en persoonlijkheid waar je de vinger nooit op kunt leggen al kom je er soms, heel even, heel dicht bij, en dan denk je het ineens allemaal te begrijpen, waarna de verwarring onmiddellijk weer toeslaat en alle zekerheid je wordt ontnomen.
Calvina begint hoofdstuk XI, na een ‘spel’ waarin romans zijn begonnen en weer geëindigd, met elkaar vervlochten en uit elkaar gehaald, met deze alinea:
Lezer, het wordt tijd dat je in veilige haven komt na al je gezwalk. En welke haven kan jou veiliger opnemen dan een grote bibliotheek? Er is er zeker één in de stad waaruit je vertrokken was en waar je naar bent teruggekeerd na je reis rond de wereld van het ene boek naar het andere. Jou rest nog één hoop, namelijk dat die tien romans die als rook tussen je vingers vervlogen zijn zodra je erin begonnen was, zich in deze bibliotheek bevinden.
Nawoord
Met deze woorden komt bijna een eind aan deze reeks, waarin ik boeken die twaalf jaar in opslag stonden bij mijn ouders heb herlezen. Na een abrupte scheiding kwam er aan mijn droom te kunnen leven in een bibliotheek een einde, net als aan nog veel meer zekerheden.
De boeken die ik achterliet, mijn ‘echte’ bibliotheek, zijn inmiddels bijna spookverschijningen geworden; schaduwen die ik soms zie of denk te zien, maar die er niet meer zijn, niet in het verband dat ik tussen ze heb aangebracht. Het is een gek gevoel. Je kunt boeken net zo missen als mensen.
De boeken die ik twaalf jaar niet had gezien en de boeken die ik het afgelopen jaar heb verzameld vormen nog geen nieuwe bibliotheek, ze liggen een beetje onwennig op de plank, ze kennen elkaar nog niet, ze kennen mij nog niet, en ik lees ze uit plichtsbesef, of omdat ik nu eenmaal graag lees, of om welke reden dan ook.
Ik heb boeken gekregen, boeken gekocht en zelfs een boek gevonden (in de trein), maar die boeken zijn willekeurige passanten. De vraag of ze ooit een nieuwe bibliotheek kunnen vormen durf ik nog niet te beantwoorden; voorlopig leeft de hoop op de terugkeer van de oude, rommelige verzameling die ik liefhad.
De dertig stukken die ik voor deze reeks schreef zijn een oefening in missen en een poging tot nadering ineen. Soms waande ik me terug in de tijd, soms raakte ik overweldigd door weemoed, een enkele keer voelde ik een verdriet dat ik als een emmer lood met me mee moest torsen. Grote woorden misschien, maar wie leest zet iets op het spel – in elk geval zijn eigen gemoedsrust.
Wat nu? Een nieuwe reeks? Maar waarover? Het verlangen naar het lezen van boeken blijft onverminderd groot, daar ligt het niet aan, en toch zie ik me niet nog een keer zo’n duik nemen. Dertig keer was genoeg.
Misschien pak ik af e toe nog een boek op dat buiten de reeks viel en dat er best in had gepast: Angst van Gracilliano Ramos, Laterna magica van Ingmar Bergman, Kalkmarkt 6 van Christine D’haen, Het vege lijf van Jacques Gans of een hele trits boeken van Lizzy Sara May. Misschien.
Voorlopig staan ze daar, ruim 500 onwennige banden, in een huis waar ze niet om hebben gevraagd, en ze kijken me met enige regelmaat verwijtend aan.
Dat heb ik nu ook altijd. Die verdomd vervelend illusie, dat je iets goed gelezen hebt:Een samenspel van stijl, verhaal en persoonlijkheid waar je de vinger nooit op kunt leggen al kom je er soms, heel even, heel dicht bij, en dan denk je het ineens allemaal te begrijpen, waarna de verwarring onmiddellijk weer toeslaat en alle zekerheid je wordt ontnomen.
En dan denk ik: heb ik het goed gelezen wat ik geschreven heb. Nee. De illusie dat je kunt schrijven is een ton vol woorden die je meezeult op je nek. Toch?
Ik zit elke dag in een enorme bibliotheek, ze hebben hier alls, alle boeken die je maar wensen kan (USA), maar ik moet bekennen, die illusie…, die stuurt mij hier heen. Steeds weer opnieuw.