Column: Erik Nieuwenhuis – 1968 De glimlach van een kind
1968 De glimlach van een kind
(een persoonlijke geschiedenis in 50 en enige Nederlandse levensliederen)
Les soixante-huitards worden ze liefkozend genoemd, de opa’s en oma’s van de huidige generatie hipsters. De ideologen die vonden dat alles anders moest. De verbeelding aan de macht! Op wikipedia vond ik een kleine potpourri van slogans van de generatie van ’68:
Weg met de universiteit / Verbieden verboden / Weg met werken / Onder het plaveisel het strand /Wees realistisch: eis het onmogelijke.
In Apeldoorn, waar ik dat jaar naar kleuterschool Repelsteeltje werd gebracht, merkte je daar gelukkig verder weinig van. Een universiteit had je er niet, de arbeiders in de straat waren blij dat ze werk hadden en niemand eiste het onmogelijke. Nou ja, mijn broers misschien, die me er vergeefs van probeerden te weerhouden hun kostbare collectie dinky toys te slopen. O, de opwindende, licht branderige smaak, beet en textuur van de banden aan de Britse dubbeldekker!
De wereld stond, achteraf bezien best wel een beetje soort van op z’n kop. De oorlog in Vietnam woedde in alle hevigheid, de Russen vielen met veel machtsvertoon Tsjecho-Slowakije binnen, Martin Luther King werd doodgeschoten en de club van Rome opgericht. De BBC zond het journaal voor het eerst in kleur uit. Als ik een hardnekkige symbooldenker zou zijn, zou ik me nu haasten een parallel te trekken met mijn eigen geheugen dat vanaf 1968 ook een stuk meer kleur begint te krijgen. De grote kleurenplaat van de Fabeltjeskrant die ik won met stoelendans en die ik mijn zieke moeder cadeau deed zie ik nog scherp voor me. De geur van Belinda-sigaretten en de smaak van taartdeeg, bereid op een plank waar eerder die dag uien op waren gesneden, de relatieve warmte van de fietstassen, achterop de Berini van mijn surrogaatmoeder en de cromalucht die de portieken in de Debussylaan altoos doorwasemde. Het is maar hoe je ertegenaan kijkt: ‘Vietnam, Baader Meinhoff, zieke moeder’ of ‘appeltaart, fabeltjeskrant, zandbak.’ Voorin de bundel Moderne gedichten van J.A. Deelder staat ‘hij had een gelukkige jeugd’. In 1968 zijn er nog geen tekenen dat voor mij wat anders geldt.
Van deze jeugdige idylle is het maar een kleine stap naar de vader van Willeke die in 1968 de kippendrift van de protestgeneratie negeerde en met ouderwetse degelijkheid het orgel van het sentiment bespeelde: De glimlach van een kind. Er zijn jaren geweest dat ik – in het bezit van een bul en een rijbewijs, maar zelf nog kinderloos – onder het afwassen luidkeels met Willy A. meetenoorde (tenoren, tenoorde, heeft getenoord):
De glimlach van een kind doet je beseffen dat je leeft
De glimlach van een kind dat nog een leven voor zich heeft
Dat leven is de moeite waard
Met soms wel wat verdriet
Maar met liefde, geluk en plezier in het verschiet.
De laatste drie regels zijn de kern van de poedel, natuurlijk. Grote woorden en wat mij betreft misschien (‘Soms wel wat verdriet’) net even iets te rooskleurig. Toch een fris en hoopvol geluid in een wereld die – net als vandaag de dag, trouwens – op ontploffen na naar de sodemieter is. Als je net het journaal op een willekeurige avond in 1968 hebt gezien, wil je graag geloven dat de dreumesjes die de volgende ochtend bij jou in de keuken aan de havermout zitten nog een berg liefde, geluk en plezier tegemoet mogen zien. Als je, zesenveertig jaar na dato, zelf het journaal van 1968 nog eens bekijkt kun je je er alleen maar over verbazen dat je deel hebt uitgemaakt van die wereld. Al was het maar over het Nederlands dat toen van staatswege werd gesproken. De revolutie van de soixante huitards en de provo’s wordt vaak gezien als een onvermijdelijk gevolg van de roestige gezagsverhoudingen die het na-oorlogse Europa in zijn verlammende greep hield. Daar kun je een bibliotheek over vol schrijven. Maar als ik, als eenvoudige boerenlul, de malligheid van die revolutie nog eens tegen het licht hou, kom ik vooral tot de conclusie dat het ludieke gedonderjaag uit die jaren niet ónze revolutie was. De verbeelding waar de generatie van ’68 het patent op nam heeft (als het anders is, moet u het maar zeggen) weinig meer teweeggebracht dan een orgie van zinloos creatief geweld. Niets is er geworden uit talloos veel miljoenen meters golfkarton, liters ecoline en plakkaatverf en kilo’s boetseerklei. In mijn geval niet, tenminste. Een van mijn taaiste stokpaarden is de overtuiging dat een mens maar een beperkte hoeveelheid revolutie aankan in zijn leven. Het veulen dat daarnaast zo-even is opgestaan hinnikt dat hetzelfde geldt voor die zogenaamde verbeelding. Na een half leven in de kunsten (waar we de literatuur voor het gemak maar even toe rekenen) denk ik: had mij maar lekker naar Willy en Willeke laten luisteren. Dan had ik als vierjarige een hoop meer liefde, geluk en plezier in het verschiet gehad.
Toegift: 1968 was ook het jaar van Kom uit de bedstee, mijn liefste. Bruidegom heeft er zin in, bruid kan of wil d’r nest niet uitkomen. Jong als ik was, kon ik het drama er niet zo van inzien. De kern van het lied (van niemand minder dan Rob Out) lag voor mij in de zinnen:
De misdienaartjes worden zo balorig
Ik zag er eentje met een pijl en boog
Ze speelden indiaantje op de kansel
En je moeder kreeg een pijltje in d’r oog
Dat zou bij ons thuis toch een hoop consternatie hebben gegeven, waarnaast een bruid die zich nog even omdraait in bed zou verbleken tot een onbetekenend detail. Ik luisterde er vaak naar, maar het is vooral de onbekendere B-kant, Het gerucht , die een tweede leven verdient. Niet alleen vanwege het on-Nederlandse, musical Hair-achtig hippe arrangement, maar ook als vooruitwijzing naar de hysterische samenleving die op dat moment nog in de kinderschoenen staat.
Heel kort gezegd: Het gerucht gaat over een acrobaat uit Schellingwoude die als twee druppels water lijkt op een aanhanger van Mao en op straat zomaar iets in het Chinees roept. Dat is het begin van een gerucht dat uitgroeit tot
Ze hebben net ’s-Gravenhage al bezet en het kabinet in ’t circus vastgezet
En uiteindelijk leidt naar de apotheose:
In Sneek en Broek in Waterland
In Lekkerkerk en Hoogezand
Op Texel en op Ameland
zocht ieder onder ’t ledikant
Of hij daar soms Chinezen zag
(maar nergens waar er eentje lag)
Een grijze, wijze dominee (…)
Riep broeders kom verdedigt u
Met de bijl of paraplu.
Het is misschien te veel eer om Rob Out profetische gaven toe te dichten, maar dit nummer schildert toch de grondlaag van het moderne Nederland van de Damschreeuwer tot ‘nummer 39 met rijst’, de parades van natte teddyberen en de complottheorieën van kritische prikkers. (Zoals zo vaak: als ik te ver ga, moet u het zeggen).
Erik Nieuwenhuis