Recensie: Werner Bräunig – Rummelplatz
Glückauf!
Er wordt door uitgevers – alles is al eens gedaan, vaak beter – wat afgestruind door de wereld van de ‘vergeten meesterwerken’. Zelfs zo fanatiek dat men daardoor bijna het zicht op de hedendaagse auteurs verliest. Er komt ook nu heus nog weleens wat moois uit de pen rollen. Vergeet deze schrijfsels niet, wellicht zijn het de herontdekkingen van de toekomst. Voordeel van het grasduinen in het vaak rechtenvrije verleden is dat veel nog slechts antiquarisch te verkrijgen werk weer beschikbaar komt, dat eens verboden dan wel op de brandstapel gegooide boeken opnieuw het daglicht zien, dat gecensureerd werk eindelijk verschijnt in de vorm en de woorden als door de maker gedacht. Bijna zonder uitzondering postuum, maar het is voor een schrijver een troost, zij het een wat schrale, dát het kan gebeuren, dat het uiteindelijk naar zijn of haar eer en geweten wordt uitgebracht.
Uitgeverij Lebowski verrast opnieuw (na onder meer Evan S. Connell, Gatjo Gazdanov, Charles Jackson, Erich Kästner en natuurlijk John ‘Stoner’ Williams) met een imposant epos, ditmaal van de jonggestorven – aan de DDR ten onder gegaan, zou je kunnen zeggen – Werner Bräunig (1934–1976). De roman Rummelplatz (Kermis) is pas in 2007 voor het eerst verschenen. Een voorpublicatie van een enkel hoofdstuk leidde in 1965 tot een verbod door de DDR-leiding. Bräunig werd, als schrijvende proletariër, als arbeider van het eerste uur, door de verharde politiek als voorbeeld gesteld.
Zelf ooit als mijnwerker en arbeider in een papierfabriek werkzaam geweest, vielen vooral de door de DDR-bonzen ingefluisterde protestbrieven van de mijnwerkers Bräunig zeer zwaar. Hij knutselde nog wat aan het manuscript, maar twee jaar na het verbod verscheurde de toenmalige uitgever het contract. Bräunig schreef nog wat korte verhalen, essays en scenario’s. Rummelplatz verdween in een la, het geplande tweede en misschien zelfs derde deel bleven ongeschreven. Bräunig zocht zijn heil in de fles en ging daaraan ten onder. De personages in de roman zijn, waar het degenen in de DDR betreft, over het algemeen idealistisch ingesteld. Maar er sluipt langzaam een zeker cynisme bij hen binnen. Een cynisme dat steeds minder wordt verhuld.
Een dergelijk teleurstelling in het systeem, in iets waar je aanvankelijk met goede moed in hebt geloofd, moet ook Bräunig jammerlijk genoeg gevoeld hebben toen zijn werk in de ban werd gedaan. Wat voor zin had het om nog verder te gaan, als je de waarheid, de waarheid die je ervaart en voelt, niet vrijelijk kunt opschrijven. Bräunig is een van de vele, vele, in eerste instantie goedwillende onderdanen die de Duitse heilstaat heeft opgevreten.
Na lezing van de kloeke 640 pagina’s over de bewoners van het fictieve DDR-dorp Bermsthal, beginnend in 1949 vlak na de oprichting van de socialistische heilstaat tot en met de arbeidersopstand van 1953, blijft toch een beetje de verbazing hangen over de angst voor dit werk indertijd. Dictaturen staan niet bekend om gevoel voor humor, ironie, om inzicht in de taal – daarvoor ronken hun woorden te veel – laat staan om een zeker gevoel voor nuance.
De roman is in zijn geheel niet uitgesproken anti-Oost-Duitsland. De status van de ware arbeider wordt eigenlijk verheerlijkt, in de hoofdstukken die in de BRD spelen krijgt de burgerij er flink van langs en Bräunig volgt min of meer de partijlijn als hij tegen het einde de protesten van de arbeiders tegen de verhoging van de productienormen schetst als een westers, fascistisch complot. Het kwam daarbij de DDR-leiding overigens goed uit dat onder de door de arbeiders bevrijde gevangenen zich de kampcommandante van Ravensbrück bevond.
Ja, een van de mijnwerkers wordt gearresteerd en veroordeeld omdat hij eenvoudig op de verkeerde plaats op het verkeerde moment was. Er werd op het jaarfeest door een paar ‘subversieve elementen’ met elkaar wild ‘Westers’ gedanst, tegen het nadrukkelijk verbod van de partij in. Ook een opgevangen mopje leverde, zoals gebruikelijk in landen onder de invloedsfeer van de Russische beer, al snel een paar jaar gevangenisstraf op. De directie van de paperfabriek neemt – let wel: er is nog geen muur om het verderfelijke kapitalistische Westen buiten te houden. Lees: de bevolking binnen te houden – op een gegeven moment in z’n geheel de benen naar het moederbedrijf in de BRD.
Bräunig besteedt er niet al te veel woorden aan. Het had eenvoudig geschrapt kunnen worden. Maar dat zou de essentie van dit boek schaden. Het is een roman die de hele waarheid probeert te laten zien. Een systeem met voordelen, maar beslist ook nadelen. Meermaals benadrukken de personages dat het idee van Marx misbruikt is, dat het naar eigen beleven is ‘geïnterpreteerd’. Dit doen ze overigens veiligheidshalve uitsluitend in het hoofd.
Ongetwijfeld hebben er bij het verbod van deze roman andere, zwaarwegende belangen meegespeeld. De grote broer die koste wat kost te vriend moet worden gehouden. Bij het staatsbedrijf Wismut in Saksen en Thüringen (vernoemd naar het chemische, ongevaarlijke element Bismut, leve het socialistische eufemisme) werd uraniumerts gewonnen. Net zoals dat bijvoorbeeld in het Boheemse Přibram geschiedde. Uraniumerts kan vrij risicoloos naar boven worden gehaald. Eventuele gasvorming is gevaarlijk. Bräunig schrijft in Rummelplatz onverbloemd over dit bedrijf en het product en hoe de propaganda de arbeiders doordringt van de belangrijkheid van hun werk. Ze werken immers voor het behoud van de vrede. Ja, ja, de kapitalistische agressor. Denk aan Hiroshima en Nagasaki. Het evenwicht kan alleen hersteld worden als de Sovjet-Unie ook een atoombom heeft. Het hele Warschaupact wordt daarvoor ingezet. Een verklaring voor het verbod van de roman kan derhalve eerder gezocht worden in het militaire, geheime karakter van de uraniumwinning.
Bräunig voert een palet van zeer uiteenlopende personages op. Her en der zijn de overgangen ietwat abrupt. Maar op een of andere manier hoort dat bij deze ‘ruwe’ geschiedenis. De ruim veertig pagina’s noten zijn van onschatbare waarde. Het verdient aanbeveling dat wanneer u Rummelplatz gaat lezen – er is geen enkele reden het niet te doen. Dit vergeten meesterwerk kun je eenvoudigweg niet links laten liggen – om de noten te kopiëren.
Daaruit blijkt hoe subtiel Bräunig te werk is gegaan, wat voor een natuurtalent hij is. Moeiteloos verweeft hij de hele Duitse geschiedenis, nee, de hele wereldcultuur in zijn tekst. Niet met tranentrekkende historische uitweidingen of betweterige passages, maar met enkele zinnen, een achteloze opmerking, een passend citaatje. Rummelplatz is een roman vol ‘telling details’ die beslist niet storen. Menigeen zullen ze niet opvallen. Verhalend gezien lijkt deze roman op het werk van Hans Fallada en in zekere zin ook dat van Jiří Weil, en dan met name zijn grote Ruslandromans. Bräunig heeft in de mijnen en in een papierfabriek gewerkt en in de nor gezeten omdat hij betrapt is bij het smokkelen naar het Westen. Die werelden heeft hij goed geobserveerd. Ze zijn waarachtig weergegeven. Maar waar hij alle andere kennis, waar hij dat ongekend brede spectrum vandaan heeft gehaald mag een raadsel worden genoemd. Wellicht weet zijn zoon daar licht op te werpen.
Guus Bauer
Werner Bräunig – Rummelplatz. Vertaald door Josephine Rijnaarts. Lebowski, Amsterdam. 638 blz. € 25,-