Column: Erik Nieuwenhuis – 1972, André van Duin – Wonderkind
1972, André van Duin – Wonderkind
(een persoonlijke geschiedenis in 50 en enige Nederlandse levensliederen).
Ergens zullen we het toch een keer over André van Duin moeten hebben. 1972 lijkt daarvoor een goed jaar, want ‘de roodharige komiek’, zoals hij heet in De Revue van Kees ’t Hart, scoorde dat jaar liefst vier hits. Daar staat er maar een van in mijn Van Duin-topvijf (en dan ook nog op de vijfde plaats) dus 1977 zou een beter jaar geweest zijn voor de hiernavolgende lofzang. Maar dat is het jaar waarin Oerend Hard werd uitgebracht. Een belangrijke gebeurtenis die ik niet onbesproken kan laten. Deze week dus Wonderkind (met toegift.)
Mijn persoonlijke Van Duin toptien ziet er zo uit:
1. Ta ta ta (1977)
2. Belt u maar (1976)
3. De tamme boerenzoon (1974)
4. Doorgaan (1975)
5. Wonderkind (1972)
6. De heidezangers (1983)
7. Angelique (1972)
8. Willy Albert bedankt (1980)
9. Er staat een paard in de gang (1981)
10. Het Pizzalied (1993)
Stel vast dat zes van de tien nummers uit de jaren zeventig stammen, drie uit de jaren tachtig en slechts één nummer uit de jaren negentig de lijst heeft gehaald. Daar zou je uit kunnen opmaken dat de kwaliteit van Van Duins hits met de jaren minder wordt. Maar zo is het, denk ik, niet. Het is veel simpeler: ik heb getracht van levende Hollandse muziek te houden, maar ik heb schoolgegaan. In 1980, ik weet het nog goed, verhief de leraar Frans, een leraar met humor en overwicht (dezelfde leraar die ons liet luisteren naar le Gentil Dauphin van Gérard Lenorman, een kritische ballade over de kaskraker Jaws, (volgens het eenvoudige schema ‘Europa goed / Amerika slecht. Boe, Amerika!)), een man van wie je wat aannam, want hij liet je ook Baudelaire lezen en hij citeerde Sartre uit zijn hoofd, de man van wie ik had geleerd wat de passé composé was, die man, een midden veertiger met een verzorgd baardje en een tweedjasje, beëindigde ons gesprek over André van Duin met een gezaghebbend: ‘Daar zijn jullie nou toch wel eens een keertje overheen.’ Ik was zestien en had, net als iedere puber, behoefte aan palen en perken. Van de een op de andere dag besloot ik Van Duin te beschouwen als een handlanger van ‘de commercie’ die ik dat jaar als de bron van al het kwaad in de wereld beschouwde. Het voert helaas te ver om hier mijn persoonlijke geschiedenis van het kwaad uiteen te zetten. Maar er loopt een duidelijke rode draad van de VVD (sinds haar oprichting de erfvijand van alle echte Nieuwenhuizen), via ‘de commercie’, het militair-industrieel komplex, het feminisme, onderwijsvernieuwing en SBS6 naar mijn huidige obsessie met het kwaad dat social media heet. (In mijn donkerste uren denk ik wel eens dat ze allemaal samenspannen, maar dat is met pillen tegenwoordig heel goed te onderdrukken).
In 1983 haalde ik, achttien jaar oud, mijn schooldiploma. De laatste maanden van de middelbare school waren voor mij een soort carnaval. Ik verloste mezelf van de dwangneuroses die me – onder het mom van voorbereidend wetenschappelijk onderwijs waren verkocht – en durfde weer te lachen om De (‘En ik de bah-haf’) heidezangers. In datzelfde jaar luisterde ik ook veel naar Drukwerks Je loog tegen mij. Misschien wel als statement, maar toch heuseerlijkechtwaar ook omdat ik oprecht genoot van dat ‘maar ik denk dat ik dit keer bedank, bekijk het maar’.
In 1972 was dat allemaal nog lang niet aan de orde. Mijn vader en oudere broers noteerden de eindtijden van Ard Schenk en Kees Verkerk op een blaadje. Ik had ook een potlood en een stuk papier, maar ik kreeg het niet voor elkaar. Ik weet zeker dat mijn zoontjes dat toen ze acht waren zonder enig probleem hadden klaargespeeld. (Mijn jongste zoon telde op z’n vijfde uit pure verveling tijdens een boswandeling op de Utrechtse heuvelrug hardop tot duizend). Wonderkind ging niet over mij:
ik zong al liedjes in de wieg
je moet niet denken dat ik lieg
en later, in de kleuterklas,
toen ik nog maar een peuter was,
toen zong ik al een aria en allerhande varia
en daarom sta ik nu in dit fluwelen pak
m’n vriendjes vinden mij een zak…
Zelfs dat laatste was nog niet het geval. Ik was een van de twee kinderen in de klas die Australië, Zweden en Portugal in de juiste volgorde van noord naar zuid kon zetten. En die honderd door vier kon delen zonder een kladblaadje te gebruiken; tegenwoordig zorgwekkend genoeg om in aanmerking te komen voor een diagnostisch onderzoek naar hoogbegaafdheid. Dat is mij tenminste bespaard gebleven. Ik zwierf met mijn vriendjes in gelukzalige onnozelheid door de buurt. Wat een wonderkind was, wist eigenlijk niemand. Ik stelde me er iemand bij voor die Henry heette, zoals het jongetje dat zich aan mijn oma had voorgesteld als ‘Ik ben Henry, Henry met een i-grec.’ Maar er hing verandering in de lucht. In het jaar dat De tamme boerenzoon werd uitgebracht, noemden de jongens in de klas me professor. Dat was, dat begrijpt u, niet bedoeld als compliment. Zonder veel bij te leren transformeerde ik in twee jaar van one of the guys in een onuitstaanbare betweter. Ik geloof niet dat ik in de zomer van 1974 een ingrijpende personality shift doormaakte. Maar in de nieuwe buurt bleken andere wetten te gelden. Als we dia’s keken en ik merkte op dat ‘de brug bij Kleef de grootste hangbrug van Europa was,’ werd er gesist dat ik moest ophouden de wijsneus uit te hangen.
Ta ta ta herinner ik me van de ijsbaan. Het is geen nummer voor hardrijders. Meer iets om met een slok rum in je chocolademelk van koek naar zopie en terug te zwieren. Hij staat op één in mijn Van Duin toptien, en als ik bij het opmaken van de balans eind dit jaar merk dat hij niet bij de tien beste Nederlandstalige liederen ooit zit, gooi ik desnoods Rita Hovinks huiveringwekkend mooie Laat me alleen eruit. Musicologen en kunsthysterici zijn ongetwijfeld van mening dat Van Duin met Ta ta ta ruim vijftig jaar te laat was om nog tot de groten van de Nederlandse Dada-beweging gerekend te mogen worden. (Van Duin zal er zelf niet mee zitten.) Maar ik doe het hele oeuvre van I.K. Bonset er met een strik omheen voor cadeau. Ta ta ta is een kunstwerk: autonome, in zichzelf gekeerde poëzie. Daarnaast is het een middel tegen zo goed als alle kwalen. Aambeien, futloos haar, de dreigende Grexit, vogelgriep, liefdesverdriet, poetry slams, i-Padscholen, het Volkskrantmagazine, chiazaad en speltbrood, glazen plafonds, likdoorns en Twitter: alle narigheid van de wereld lost op in de hilarisch voorttjoekende vrolijke waanzin van Van Duin.
En nu ik u toch aan de lijn heb: noemt u mij eens een dichtregel die de absurde wendingen in een mensenleven beter beschrijft dan die met dat paard in de gang in Van Duins gelijknamige lied uit 1981:
Er werd gewoon gebeld dus zij deed open heel bedaard
Nog geen seconde later was haar gang gevuld met paard.
De vraag stellen is hem beantwoorden. Herinner me eraan dat ik nog eens uitleg hoe het kunstmatige onderscheid tussen heuge en laeghe cultuur het verheffingsideaal van de oude sociaal democraten vakkundig om zeep heeft geholpen. Nu de afwas en een week caviapoep en –pies. Ta ta ta ta ta ta ta ta ta ta.
Volgende week Henk Elsink en Gerard Cox. Stay tuned!
Erik Nieuwenhuis