Column: Guus Bauer – Happy family (3)
Happy Family III
Een van de ware genoegens van het leven is het aperitief met de vaste tafeldame – zij die menig (literaire) grootheid een ontbijtje heeft geserveerd – voorafgaand aan het Boekenbal. Benieuwd naar de gewaagde creatie in welke zij haar pronkstukken dit jaar had gestoken, nestelde ik me aan een tafeltje in de hoek in café Eijlders aan het Leidseplein, de loopneus in een te recenseren roman.
Daar waar het me doorgaans geen enkele moeite kost om me middels het geschreven woord volledig van de buitenwereld af te sluiten, drong ditmaal het geklets van een belendende tafel scherp door. Het aldaar gezeten propje met groot zwart montuur, begin dertig, vermoed ik, moet afgaande op haar monologen tegen een dichterlijk type – een gepijnigd gezicht, ET met een baard, af en toe zijn vinger opstekend – en vooral gezien haar half te vernemen telefoongesprekken Een Belangrijke Persoon In Het Boekenvak zijn. Zij is mij volledig onbekend. Mijn kluizenaarschap werpt vruchten af.
Ze had evenwel nog midden in de week met Eppo gekout dan wel gekauwd. Daarbij was ze, ‘o silly me’, vergeten hem een kaartje te vragen. ‘Ja, zo werkt het namelijk. Niemand wordt uitgenodigd. Je moet een aanvraag doen.’ Ik haalde de kaarten uit mijn binnenzak, zogenaamd om even de tijd van aanvang van het voorprogramma te checken. Fijne bestudeerde achteloosheid.
Interessanter waren de nieuwtjes van mijn (ietwat gerijpte, maar nog steeds oogverblindende) ‘armcandy’. Smeuïge zaken waar ze eigenlijk niet over mag spreken en die ik hier dan ook met schier onverdraaglijke pijn en ontiegelijke moeite achterwege laat. (‘Kijk, daar staat-ie,’ zei ze bij de garderobe in de Stadsschouwburg. Nooit zal ik het werk van deze auteur meer zonder deze connotatie kunnen lezen. Ik heb het overigens altijd al bagger gevonden.) Elk mens heeft op z’n minst één vertrouwenspersoon nodig.
Aangezien haar lange stelten in pumps met immens naaldhakken waren gestoken en derhalve elke stap extra een gevaar vormde, werd voor de eenvoudige edoch voedzame maaltijd (ik had mijn Bommels aan) de naast Eijlders gelegen All You Can Eat aangedaan. Drie etages volgepropt met zwijgende sushi-eters, geïntimideerd door de robots die uitserveerden. De gerechten waren smaakvol, dat moet gezegd, maar op onze complimenten bleef elke reactie uit. Geen woord, geen hoofdknik, geen gezichtsspier die vertrok. Iets waar we gezien het te verwachten evenement alleen maar baldadiger van werden. Waarschijnlijk zijn de sashimi’s in dit etablissement zelden zo lyrisch bezongen.
Het voorprogramma was dit jaar uitermate geslaagd. Margreet Dolman excelleerde als presentatrice, de schrijver van het Boekenweekgeschenk bleek een getalenteerd zanger van het type Tom Waits, zou zelfs niet misstaan als personage in een nieuwe film van Tarrentino, maar kwam evengoed prima uit de verf in een duet met Willeke Alberti. Het boekenpubliek was enthousiast. Een korte sensatie van samenhorigheid. Maar daarvoor lichtten er toch te veel schermpjes op gedurende het gebodene. (Ja, daartoe heeft Eppo mij op het balkon gepositioneerd. Foei! N.N.)
Na het applaus vormden zich weer de ons-kent-onsjes en liepen er weer een hoop Napoleons en Josephines rond. (Ik was verheugd dat ik de echte Napoleon-kenner , vriend Bart van Loo, even de borst kon drukken.) Maar toen werd ik tekstmatig weggeroepen door mijn telefoon. Mijn mecenas, mijn oude diesel, mijn lastpak, mijn bejaarde vriend Ton had het leven gelaten.
‘Morgen kom ik wat later,’ had ik eerder op de dag in de hospice tegen hem gezegd. ‘Je weet wel, het Boekenbal. Het wordt een latertje.’
Kort na middernacht zat ik in het mortuarium naast zijn baar. Ik had hem gekscherend weleens gevraagd om me een teken te geven als er echt zoiets als een hiernamaals bestaat. Tijd van overlijden: exact het moment waarop het voorprogramma van het Boekenbal was afgelopen.
Mijn erfenis: tweeduizend elpees, even zoveel cd’s en tegen de tienduizend boeken. Ik heb hem maar in de waan gelaten dat ik van de opbrengst nog jaren schrijftechnisch tekeer kan gaan. In de morgen maakte ik na twintig jaar vriendschap en vier jaar mantelzorg kennis met een deel van de familie.
Guus Bauer