Interview: Jeff VanderMeer over The Southern Reach-trilogie
Afgelopen zaterdag stond de Amerikaanse New Weird-schrijver Jeff VanderMeer op Sonic Acts. Met de verschijning van The Southern Reach-trilogie is hij in één klap bekend geworden bij een groot publiek. De boeken zijn in vijfentwintig landen vertaald en Paramount Pictures heeft inmiddels de filmrechten gekocht. Een dag voordat hij zijn lezing in Paradiso geeft, spreekt Justin Waerts met VanderMeer af in een café in Amsterdam. Het gesprek begint over zijn werk, maar eindigt met adviezen over hoe je een dode muis wast.
Je hebt de drie boeken in één jaar geschreven. Wat een marathon.
Ja, nogal. Ik vind het altijd riskant om te praten over de manier waarop een boek tot stand is gekomen. Mensen zijn vaak in de veronderstelling dat het werkproces ook in het eindresultaat te zien is. Maar deze boeken waren erg geschikt om in korte tijd te schrijven. Annihilation was in vier weken klaar. Het ging redelijk gemakkelijk, ik kende de landschappen persoonlijk. De meeste natuurbeschrijvingen uit het eerste deel zijn gebaseerd op eigen ervaringen, evenals de bureaucratische processen uit het tweede deel. Dat maakt het schrijven makkelijk. In mijn vorige novelles gebruikte ik meer bovennatuurlijke settings. Ik moest alles zelf verzinnen, stapje voor stapje. Dat vergt meer denkwerk, met name over hoe je alles bij elkaar krijgt. In dit geval kende ik de plekken die ik beschreef.
Toen ik klaar was met Annihilation had ik zware bronchitis. Door mijn ziekte wist ik amper wat ik had geschreven.
Ik liet het aan mijn vrouw lezen en vroeg haar: ‘wat heb ik op papier gezet? Is het een roman of een doelloos gedrocht?’ Ik kwam er achter dat het wel degelijk íets was, met nadruk op ‘iets’. Daarna ga je het proces met je agent aan, waarin hij je vertelt wat hij er allemaal van vindt. Hij liet meteen weten dat er een risico aan het project kleefde: de biologe uit Annihilation – de vertelster – was te afstandelijk. Het eerste deel vraagt wat geduld van de lezer, om wat aan het mysterie te wennen. Het verhaal opent zich later pas. Hetzelfde geldt eigenlijk voor Authority, het tweede deel.
Kijk, als je op zoek gaat naar kant-en-klare antwoorden, dan raak je gefrustreerd. Als je het mysterie omarmt en met mijn expeditie meegaat, dan vind je het hopelijk interessant. Het tweede deel is waarschijnlijk ook grappiger als je zelf de bureaucratische systemen van een kantoor kent. In Amerika vertelden lezers me dat ze hard om Authority moesten lachen, juist omdat ze hun eigen werkplek herkenden. De absurditeit van een kafkaësk systeem. Ik werd erg geholpen door mijn redacteur Sean McDonald bij Farrar, Straus and Giroux (zijn Amerikaanse uitgever, red.). De enige manier waarop je aan drie boeken in zo’n korte tijd kunt werken, is dat een redacteur jou de zekerheid geeft dat hij de boeken publiceert zoals jij dat wilt.
Elk boek heeft een eigen sfeer en karakter. Was dat vanaf het begin het uitgangspunt?
Ja, dat was de bedoeling. Ik raak namelijk snel verveeld. Ik kon mij er niet toe zetten om een trilogie te schrijven die om één verhaal draait. Ook vind ik het interessant om verschillende perspectieven op één onderwerp te gebruiken. Het gaat me niet om één scène die van verschillende kanten wordt belicht – daar zijn lezers volgens mij snel op uitgekeken. Dat gebeurt maar één keer in Annihilation, in een scène tussen de biologe en de psychologe. Het was vooral mijn bedoeling om een thema met verschillende lagen te laten zien.
Het was misschien makkelijker geweest om Annihilation 2 te schrijven, waarin mysteries uit het eerste deel worden opgelost.
Het hangt ervan af hoe je leest. Ik lees vooral om onderweg te zijn. Bij een verhaal gaat het niet om de conclusies. Fictie is geen wiskundige som die je moet oplossen. Misschien is fictie eerder iets waarvan je het geheel probeert te overzien. Bij een trilogie is het middelste deel altijd een probleem. Ik heb daar wat onderzoek naar gedaan. Het blijkt voor schrijvers verdomd lastig om lezers met een tweede deel tevreden te stellen. Ik wilde graag op een andere manier werken, door een boek te schrijven waarvan je bij het herlezen dingen tegenkomt die je de eerste keer niet zag.
Bijvoorbeeld: in Authority loopt Control door de gangen van het kantoorcomplex van The Southern Reach, waarbij een zijdelingse dialoog ontstaat. Die dialoog hoort eigenlijk in Annihilation thuis. Ik wilde Area X ook binnen de organisatie aanwezig maken. Zo zitten er meerdere trucjes in de boeken die met het perspectief van de lezer spelen, die zaken plotseling dichterbij halen. Alhoewel, ‘trucjes’ – ik hoop vooral dat ze een gevoel van onrust veroorzaken, alsof je niet weet waar het gevaar precies vandaan komt.
Dat gevoel had ik vooral bij Authority. In het eerste boek weet je ongeveer waar het gevaar zich bevindt, maar in boek twee lijkt alles en iedereen verdacht.
Online zijn de meningen verschillend. Mijn lezers bevinden zich inmiddels in twee kampen: degenen die van Annihilation houden en degenen voor wie Authority het hoogtepunt is. Het ligt opnieuw aan hoe je leest. Sommigen gaan helemaal mee met het mysterie van de tunnel, anderen willen graag worden ondergedompeld in het geheim agentschap. Het tweede deel heeft meer een X-Files-karakter. Sommige lezers vertelden me zelfs dat ze eerst het tweede deel lazen, en vervolgens deel één. Dat is toch fantastisch! Ik vind het geweldig dat lezers zelf met de verhaalstructuur gaan experimenteren. Met deel drie beginnen is misschien wat lastig, maar bepaalde feiten kunnen blijkbaar worden omgewisseld. Daar word ik echt blij van.
Als ik een lezer tevreden wil stellen, dan moet ik mezelf eerst afvragen wat mij als schrijver tevreden maakt. Maar je moet jezelf ook de vraag stellen hoe vreemd datgene is wat je op papier zet. Hoe verhoudt het groteske zich tot het vertrouwde? Je kan ervoor kiezen om de lezer te overdonderen met vreemde en eigenaardige verhalen, maar dan dreigt elke houvast te verdwijnen. Ze ontvangen het niet meer. Er is geen ankerpunt. Daarom heb ik bewust gekozen om de achtergrond van de personages herkenbaar te maken. Eigenlijk zijn het gewone mensen, die in een ongewone situatie worden geplaatst. Maar daarnaast gaan ze gewoon bowlen, ze gaan naar de kroeg.
Ben je daar als schrijver altijd naar op zoek, naar het samensmelten van genres?
Ja, maar het gaat ook vanzelf. Bij The Southern Reach wilde ik het bewust inzetten. In mijn vorige boeken stonden meer denkbeeldige, Borges-achtige steden centraal. Die hadden minder met de werkelijkheid te maken. Het was daarbij niet nodig dat mijn hoofdfiguur naar de buurtwinkel liep om een sandwich voor zichzelf te halen (lacht).
Nee, ik dacht vanaf het begin van mijn schrijverscarrière niet per se over genres na. Als je poëzie leest, sta je toch ook niet stil bij genres? Dat zou leuk zijn: ‘dit is een speculatief gedicht, dit is realistisch gedicht.’ Nee, je denkt toch: dit gedicht gaat over liefde. Ik begon pas over labels na te denken op het moment dat mijn eerste verhalen werden gepubliceerd. Het heeft namelijk alles met marketing te maken.
Labels hebben geen invloed op jou?
Ik probeer vooral de discussie te omzeilen. Voor mijn werk bezoek ik science fiction-beurzen, maar de week daarop geef ik net zo goed een gastcollege aan een of andere universiteit. Ik wil niet één bepaald vakgebied verdedigen. In Amerika werkte het bijvoorbeeld goed dat The Southern Reach niet als een dystopische science fiction werd gelanceerd. Mijn uitgever wilde het als main stream op de markt brengen, zodat science fiction-fans het via een andere weg konden vinden. Daardoor bereikte ik een veel breder publiek.
Na het schrijven moet een auteur zich serieus de vraag stellen: wat is het literaire aanknopingspunt voor de lezer? Dat maakt niet alleen een groot verschil voor de manier waarop lezers je kunnen vinden, maar ook voor de manier waarop ze beginnen te lezen. Of de manier waarop recensenten over je praten. Sommige mensen vertellen me: ‘normaal lees ik geen science fiction, maar ik hou wel van jouw boeken’. Ik vraag me af of dat een teken is dat mijn werk inmiddels de popcultuur heeft bereikt, of dat minder mensen zich met labels bezig houden. Ik weet het niet.
Ik vind het vooral interessant om de absurditeit van labeling aan het werk te zien. En om te ontdekken hoe je efficiënt een groot publiek kunt bereiken. Margaret Atwood bracht ooit een science fiction-werk bij een mainstream-uitgeverij uit. Voor veel fans van science fiction was dat boek gewoon onzichtbaar. Bizar toch?
Terug naar Annihilation. Ik las dat je meteen begon met schrijven toen je het verhaal in een droom had gezien.
Ja, dat klopt. Ik had in die periode zware bronchitis, zoals ik eerder vertelde, en voelde me erg ziek. Ik deed overdag niet veel, behalve rondhangen en slapen. Op een nacht droomde ik dat ik ergens in afdaalde – ik kon niet zien of het een tunnel of een omgekeerde toren was. Later realiseerde ik me dat die plek waarschijnlijk gebaseerd was op Sintra in Portugal, waar ik vlak daarvoor was geweest. Verder droomde ik dat er woorden op de muur stonden geschreven, net als in het boek. Gemaakt van levend materiaal. Het was een intensieve droom, waarvan je niet gemakkelijk ontwaakt. Op een bepaald punt zag ik beneden aan de trap licht schijnen. Op het moment dat ik om de hoek wilde kijken om te zien wie de woorden op de muur schreef, schrok ik wakker. Ik noteerde de droom meteen in mijn notitieboek, net als de tekst op de muur.
En die woorden zijn letterlijk in het boek terecht gekomen?
Ja. Daar heb ik niets aan veranderd. Op een of andere manier klopten die woorden met het verhaal. Toen ik opstond kreeg ik meteen het idee voor mijn hoofdfiguur, de biologe, en voor het uitgangspunt, de expeditie. Daarna schreef ik elke ochtend, drie uur lang. Als je naar de eerste versie kijkt, dan zie je dat ik minder moest herschrijven dan normaal. Het eerste deel ging eigenlijk vanzelf. Toen ik halverwege was, ontstond het idee om er een trilogie van te maken.
Ook wilde ik graag alle bizarre werkervaringen die ik ooit heb gehad in het boek verwerken. Heb je de scène gelezen waarin Control de lade van zijn bureau opentrekt? Dat is waargebeurd. Ik heb ooit op een kantoor gewerkt waar ik een dode muis en een plant in mijn bureaula vond. En ik heb ooit een collega gehad die mijn werkkamer binnenkwam en vroeg: ‘you wanna see the strange room?’ (harde schaterlach). Jezus, ik was daar net een week aan het werk. Van schrik zei ik: ‘nee, bedankt.’ Wow, dat was creepy.
De werkelijkheid is vreemder dan fictie.
Dat is precies mijn punt. Zal ik je eens wat zeggen? Mijn vader is een entomoloog, hij bestudeert insecten, en de wetenschappelijke wereld waarin hij zich bevindt is helemaal niet zo logisch en rationeel. Belangenverstrengeling, achterbakse dealtjes, geheime affaires tussen collega’s. Er is daar veel aan de hand. Ik vind dat een boeiend onderzoeksgebied. Mensen denken dat ze over het algemeen verstandig zijn, maar binnen een bepaalde context verliezen ze plotseling hun rationele vermogens. Dat probeerde ik vooral in het eerste deel te laten zien: aan de ene kant heb je Area X, en aan de andere kant de normale absurditeiten van de expeditieleden. Als ik ’s ochtends mijn koffie niet heb gehad, dan maak ik ’s middags andere beslissingen dan ik normaal zou doen. Hetzelfde geldt voor wetenschappers. Of voor bestuurders die politieke beslissingen moeten nemen. Vaak heeft het niets met rationaliteit te maken.
Dat idee vormde voor mij de kern van het boek. In Annihilation beschrijf je een scène waarin de biologe een lichtgevende zeester ziet. Ze weet wat het is, ze kan het logisch verklaren. Maar hoe langer ze kijkt, hoe vreemder de zeester wordt.
In het derde deel Acceptance gebruikte ik trouwens ook het idee van een zeester, maar dan als diagram. In het midden heb je het verhaal van de vuurtorenwachter, daaromheen het effect op de andere personages. Maar het klopt wat je zegt. Ik geloof dat onze kennis nog steeds in de kinderschoenen staat. We doen constant nieuwe ontdekkingen over de wereld, waarvan we in eerste instantie geloofden dat we die kenden. We ontdekken telkens nieuwe dingen over planten. Dat idee wilde ik in het boek kwijt. Ondanks onze onwetendheid creëren we telkens nieuwe verhalen, waar we ons vervolgens aan vastklampen. We willen niet horen dat de wereld onlogisch in elkaar steekt, we willen niet dat de natuur om ons heen onberekenbaar is. Het is volgens mij precies die contradictie die de biologe zo interessant maakt.
De biologe voelt zich thuis in Area X, maar het gebied komt ook vijandig op haar over. Wat betekent Area X voor jou persoonlijk?
Het landschap zelf is prachtig. Het is de intentie die het gevaarlijk maakt. Je kan Area X zien als een gebied waar we – met alle klimatologische rampscenario’s van vandaag – opnieuw naar verlangen. Ergens is het ook escapistisch. Maar als iets onbekend is, kun je er geen ‘goed’ of ‘kwaad’ op plakken. Het is er nu eenmaal. Je moet je ertoe verhouden, hoe wispelturig of vijandig die natuur ook op je overkomt. Ik wilde absoluut geen slotdeel schrijven waarin iedereen zijn of haar Eureka-momentjes beleeft en waar alles over Area X op z’n plek valt. Ik wilde verschillende meningen over het goede en het kwade van Area X in kaart brengen.
Je wilde geen trilogie over klimaatproblemen schrijven.
Nee. The Los Angeles Review of Books schreef een mooie analyse over Annihilation, waar ik zelf nog niet over had nagedacht. Daarin werd gesteld dat je Area X kan vergelijken met de manier waarop dieren naar mensen kijken – als onverklaarbare wezens die ergens binnendringen en dingen met de omgeving doen die dieren niet begrijpen. Als iets dat een negatieve impact op hen heeft. Dat vond ik een mooie interpretatie. En ik denk dat het klopt. Zulke interpretaties helpen mij als schrijver ook om grip te krijgen op datgene wat ik zelf heb bedacht.
Hierover zal ik tijdens het Sonic Acts Festival ook praten: welke vorm van fictie behandelt op een geloofwaardige manier global warming? Hoe kunnen we hierover schrijven zonder nostalgisch te zijn? We lezen vaak postapocalyptische romans waarin twee procent van de bevolking probeert te overleven – over het algemeen een blanke groep van middelbare leeftijd. Donkere wolken op de achtergrond, dat soort dingen. Deze verhalen schetsen meestal een simplistisch beeld. En ze spreken niet echt over global warming, alsof global warming zich naar een andere planeet heeft verplaatst (lacht). De vraag is dus: in hoeverre kun je hier als schrijver nog mee wegkomen? Dat is wat ik met ‘escapistisch’ bedoel. Zulke verhalen lijken eerder op disaster porn.
Nadat ik het derde boek had gelezen, bleef één beeld dagenlang hangen: Whitby die heel liefdevol een dode muis wast.
Om te beginnen: in het echt moet je nooit een levende muis wassen (lacht). Ik meen het. Het is absoluut niet gezond voor die beesten. Don’t try this at home. Omdat Whitby nogal een griezelig personage is, zocht ik naar manieren om hem sympathieker te maken. Ten eerste wilde ik een andere kant van hem laten zien. Het wassen van de muis werd voor mij een symbool voor Whitby die niet gek probeerde te worden: hij probeert de krankzinnigheid van het agentschap te doorstaan, door zich te focussen op iets wat belangrijk voor hem is. Daarnaast wilde ik de dode muis ergens laten terugkomen. En dit was de beste manier. Bovendien kon ik geen muis-was-scène in de geschiedenis van de literatuur terugvinden (lacht). Er zijn veel lezers die over die scène praten. En gelukkig maar, ik heb er veel energie in gestoken. Ik heb hem zo’n zeven of acht keer herschreven.
Je hebt inmiddels geen klacht van dierenrechtenorganisaties ontvangen, omdat je fans nu massaal muizen beginnen te wassen.
(lacht hard) Nee, voorlopig niet. Ik hoop überhaupt dat niemand scènes uit mijn boeken nadoet. Toen ik in Amerika met de promotie van het eerste boek begon, had ik een paar keer een ringer in het publiek zitten – een goede vriend die de reacties in het publiek peilde. Hij vertelde dat gevoelige lezers soms moeite hadden met die scène. What the hell is this book? Mouse washing? Jesus! (lacht) Maar nee, over het algemeen reageren mensen positief op die scène. Ik vind het nog steeds een mooie tegenstelling met zo’n grillig en griezelig personage.
Justin Waerts
Foto’s: © Maartje Strijbis