Recensie: Ab Visser – De buurt
Een ietwat triestig feestvarken
Schrijvers die op een welhaast manische wijze met hun vak bezig zijn, worden weleens met een zeker misplaatst dedain ‘broodschrijvers’ genoemd. Kinnesinne. De Groninger Ab Visser (1913–1982) was iemand die als een razende tikte. Die alle genres wilde beproeven. Hij publiceerde een stroom romans, kinderboeken, poëzie en thrillers. Hij wordt wel beschouwd als de grondlegger van de Nederlandse misdaadliteratuur. Daarnaast was hij een geducht recensent. Toch was hij eigenlijk een schrijversschrijver. Hij correspondeerde onder meer met Reve en Hermans. Echte erkenning bleef uit.
De zojuist in de serie Book of the Month van uitgeverij Lebowski verschenen semi-autobiografische avonturenroman De buurt moet daar postuum verandering in brengen. Hoofdpersoon Jo Rutgers woont in een Groningse volksbuurt die om en nabij vijf huizenblokken, drie straten, een steeg en een kade groot is. Een streng afgebakende wereld, altijd interessant wanneer je de groeipijnen van een schrijver in de dop wil laten zien. We hebben het over de jaren twintig van de vorige eeuw. De tijd waarin Nederland nog sterk verzuild is. Het gezin als hoeksteen van de samenleving. En meer van zulks. Van de kansel wordt nog hel en verdoemenis gepreekt en de goegemeente siddert daar braafjes onder.
Vissers jonger ego Jo is een kwajongen, iemand die graag streken uithaalt, verhalen en grappen vertelt. Bravoure die grote angsten verbergt, angst voor de kerk, voor het gezag, maar voornamelijk angst voor de toekomst. De tweespalt van de pre-puber. De drang om te willen opgroeien, om eindelijk de volwassenenwereld te betreden en tegelijk de hang naar geborgenheid, ergens nog een kind willen blijven. Iemand die opziet tegen zijn vader. In de verliteraturing van Vissers jeugd is de vader gepromoveerd van brugwachter – iemand die de buurt opent en afsluit! – tot wijkagent. Een imposante figuur die de rust en orde bewaakt. Wil Jo eigenlijk wel die veilige omgeving verlaten? Diep in zijn hart is hij eigenlijk een moederskindje, een nakomer immers.
Visser zelf bleef tot na zijn dertigste bij zijn moeder wonen, maar was evengoed vaak de hort op, achter de meisjes aan en in de kroeg. Een vrijbuiter met een welhaast nostalgische behoefte aan ‘de goeie ouwe tijd’. De jeugd waarin alles tenminste nog duidelijk was. Of eerder duidelijk leek. De tijd waarin mensen er zich nog bewust van waren dat ze elkaar nodig hadden. Dat ze letterlijk met z’n allen een samenleving vormden. De buurt is opgetekend in de jaren vijftig. Het is een goedmoedige terugblik op een jeugd. Gelukkig vrij van sentimentaliteit en daardoor zeer indringend. (Je dwaalt haast als vanzelf af naar je eigen jeugdervaringen, de schooltijd, de eerste vriendjes, de vrije middagen, de meisjes, de zonderlingen in de buurt.) Je merkt duidelijk waar de kern van de ‘problematiek’ van Visser zelf heeft gelegen. Het is de beschrijving van de geboorteplaats van een ietwat triestig feestvarken, een verteller pur sang, dat is zeker.
Jo is geen ster in rekenen, is sowieso niet bijster geïnteresseerd in school. Liever fantaseert hij erop los. Hij spiekt bij de klasgenoot die naast hem zit. Hij heeft een goed stel hersenen en is vlug van begrip, maar wil eigenlijk niet doorleren. Tot spijt van zijn vader, die aan de andere kinderen die kans niet heeft kunnen bieden. Tegelijk heeft Jo ook geen zin om een vak te leren. Hij is er zich als twaalfjarige al van bewust – daar komt de beginnende schrijver om de hoek piepen – dat wanneer hij ergens in de leer gaat, zijn leven zo goed als is bepaald. Er moet meer zijn. Het moet anders, grootser kunnen.
Van alle angsten in het leven was mijn angst voor de achttienjarige leeftijd het ergst. Dan begon naar mijn voorstelling het volwassen-zijn. Je had een meisje of een verloofde en je moest zoveel geld verdienen dat je voor jezelf kon zorgen en ik wist niet hoe ik dat laatste ooit klaar moest spelen. Geld verdienen, geld beheren en geld uitgeven stond op de een of andere manier met rekenen in verband en was daarom voor mij een verschrikking.
Een vooruitwijzing als het ware achteraf opgetekend. Visser kon absoluut niet met geld omgaan en had vrijwel constant grote financiële problemen. In zijn jeugd moest elk dubbeltje ook al worden omgedraaid.
Visser geeft de buurt kleur door de persoonsbeschrijvingen. (Soms introduceert hij daarbij in opeenvolgende hoofdstukken dezelfde personen op precies gelijke wijze, hetgeen het geheel af en toe een feuilletonachtig karakter geeft. Iets wat overigens niet echt stoort.) Vrouwen van lichte zeden die worden gedoogd zolang het er niet al te dik bovenop ligt. Het wemelt er van stille drinkers. Er heerst een mentaliteit van ‘als het maar stiekem gebeurt, dan is het niet zo erg, want dan merken we het niet’.
Huiselijk geweld en een enkele knokpartij na een paar glaasjes worden door de pa van Jo onderhands geregeld. Zijn bonnenboekje probeert hij erbuiten te laten. Het levert hem alom respect op. En onvoorwaardelijke bewondering van Jo. Het gezag van pa straalt ook op hem af. Gedenk uw eigen geduw op het schoolplein waarbij met grotere, sterke broers werd geschermd. ‘Mijn vader is bij de politie’ is natuurlijk de ultieme genadeklap.
Visser beschrijft niet louter jeugdervaringen, maar geeft er ook commentaar op. Dat geeft dit boek net een extra zet, maakt het tot een waarachtig document van de tijd én van de inborst van de schrijver.
Nu ik de mensen uit de buurt voor mijzelf weer opgeroepen heb in hun doen en laten, zie ik hoe hun werkelijke leven in die tijd nauwelijks meer dan een schimmenspel is geweest. De spanningen zijn weggevallen, geluk en leed tellen niet meer. Wat groots en afschrikwekkend leek, wat edel en beminnenswaard was, is uitgewist en alleen de omtrekken staan er nog.
Het fundament onder Jo wordt weggeslagen wanneer de onkreukbaar geachte vader verdacht wordt van inbraak. Hij steelt samen met een collega dozen sigaren bij de sigarenfabriek. Alleen op die manier kan hij aan zijn enige zwakheid tegemoet komen. Hij steekt de een met de ander aan. Visser beschrijft prachtig de worsteling die bij de jongen ontstaat. De haat-liefdeverhouding die ontstaat en het afkalven van de status van het gezin en van Jo als een (ogenschijnlijk) zorgeloos straatschuimertje in de tijd dat alle kattenkwaad nog het grote avontuur in zich herbergde. De tijd waarin kinderen nog niet werden rondgereden van pretpark naar hobby’s, maar op de straat het leven leerden. De buurt zal gezien het decor voor Groningers nog extra inkijkjes opleveren, maar we zijn natuurlijk allemaal in een buurt, in een wijk, in een straat opgeroeid. Een aanstekelijke roman.
Guus Bauer
Ab Visser – De buurt. Lebowski, Amsterdam, 176 blz. € 19,99 (alleen verkrijgbaar via boekhandels die lid zijn van de boekenclub van Lebowski)
Eerder schreef Johannes van der Sluis dit stuk over De buurt.