Recensie: Abdelkader Benali – Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader
Geen echte paddotrip
Abdelkader Benali (1975) zit niet stil. Naast zijn romans, verhalen, poëzie en toneel schrijft hij ook journalistiek werk voor Vrij Nederland en The New York Times. Hij maakt literaire tv-programma’s en publiceerde onlangs samen met zijn vrouw het kookboek Casa Benali. In februari verscheen zijn nieuwste roman Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader. Volgens de achterflap ‘een film van de Coen Brothers en een verhaal van Haruki Murakami ineen’. Maar als absurdistische roman ontbreekt er iets.
Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader is gebaseerd op een persoonlijke ervaring van Benali. Nadat hij in 2003 de Libris Literatuurprijs won (voor De Langverwachte), vertrok hij met zijn toenmalige vriendin naar Montreal voor een gastschrijverschap. Daar werd hij flink in de watten gelegd. Eenmaal thuis stond Benali opnieuw in de aandacht: er werd veel over hem geschreven en hij rende van het ene media-optreden naar het andere. De wereld was in de ban van 9/11, terrorisme en veiligheid, en de schrijver voelde zich meer ontworteld dan ooit.
De essays van Michel de Montaigne brachten hem tot rust. De zestiende-eeuwse filosoof schreef op lichte toon over onderwerpen als indianen en genocide, mensenrechten en identiteit, gelijkwaardigheid en wat het betekent om een mens te zijn. Hij probeerde zijn volk op te leiden. Voor Benali was het alsof Montaigne hem als individu aansprak, als vriend of cafémaatje, en hij begon in 2004 aan een klein verhaal met grote thema’s.
Tien jaar lang bewaarde Benali het manuscript op zijn computer, maar uiteindelijk is het dan toch uitgegeven. Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader gaat over een jonge schrijver die een bijzondere reis maakt. Max Kader komt uit een familie die amper leest. Zijn ouders vragen zich af of hij niet een ‘echt beroep’ moet kiezen, maar hijzelf is vastberaden om het te gaan maken: na twee slecht ontvangen romans wil hij nu een biografie over Montaigne schrijven. Samen met zijn kersverse vriendin Claudia reist hij naar Montreal, waar hij voor het eerst in de schrijverswereld terechtkomt. Hij ontmoet een Mexicaan met sterallures, bezoekt een stripteaseclub waar gretig met slagroom wordt gespoten en komt ten slotte ‘zijn’ indiaan tegen.
Benali’s nieuwste roman gaat niet alleen over schrijven; het is een roman over de vraag wat er met je gebeurt als je nieuwe werelden ontdekt. Max Kader verlaat niet alleen zijn postcodegebied, maar maakt ook voor het eerst een verre reis in zijn hoofd. Alles is nieuw en alle ideeën worden opnieuw ge-reset.
Het doel is de wereld veranderen. Reuring veroorzaken. Mijn leven een beslissende wending geven. Niet de hele tijd denken aan mijn familie want ze kunnen me toch niet redden. Althans, maar een beetje. Durven onderuit te gaan. Opkrabbelen als levensstijl. Mijzelf doen gelden.
Het verhaal wordt afgewisseld met fragmenten van Montaigne. Dit levert een mooie dynamiek op tussen de persoonlijke observaties uit Montaigne’s Essais en de hersenschimmen van Max Kader. En hoe verder we in het verhaal komen, des te gekker het wordt. Als lezer weet je niet wat zich allemaal in het brein van de hoofdfiguur bevindt en wat zich werkelijk om hem heen afspeelt. Benali brengt dit op een virtuoze manier in kaart. Op de ene pagina schrijft hij in lyrische zinnen, op de volgende is hij meesterlijk komisch, op het droge af. Met deze korte roman laat hij zien wat hij als stilist allemaal in huis heeft.
Max Kader was blij. Hij vond dat hij voor het eerst in zijn leven zijn avondeten echt had verdiend. Ik voel me als een gevangene die wordt beloond met een maaltijd na een kortstondig maar heftig isolement. Het viel hem op dat het huis akelig stil was. Dat krijg je ervan als je je familie als uitgangspunt voor een verhaal neemt: het slokt ze allemaal op.
Als geheel komt het verhaal echter niet van de grond. Benali zoekt bewust het absurdisme op, een beetje té bewust. Het is allemaal nogal aangedikt. Neem de scène waarin de hoofdfiguur plotseling een zingende vuilnisbak masseert. Wat doet die scène daar? Zoiets werkt alleen als het is ingebed in een groter geheel, als je met de rest van het verhaal de juiste voorwaarden creëert waardoor zulke scènes tot hun recht komen. Nu ontbreken vaak de aanknopingspunten. Hetzelfde geldt voor de rol van de indiaan en het probleem van Max’ neus. Als hallucinaties zijn ze grappig, maar ook nogal willekeurig.
Daarnaast wil Benali te veel zeggen: hij wil iets over Montaigne kwijt, over een schrijver die het nest verlaat, over het ‘schrijverswereldje’, over reizen, over een post 9/11-sfeer, over absurde waanideeën… Uiteindelijk begint het zelfs de lezer te duizelen waar het nu precies over gaat. Dat hoeft niet slecht te zijn, maar in dit geval is het storend. Het is een knap geschreven boek, een aanzet tot iets groters, maar voor een serieuze ‘paddotrip’ – zoals de achterflap van het boek aangeeft – is de roman niet helemaal goed uitgewerkt.
Justin Waerts
Abdelkader Benali – Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader. Atlas Contact, Amsterdam, 170 blz. € 19,99.