Nachtkaars

Zoals eerder opgemerkt is het bij romans die worden beticht van racisme, seksisme, antisemitisme, kolonialisme en andere -ismen zaak om zelf op onderzoek uit te gaan. Het kan immers meevallen, en soms houd je zelfs een fantastisch boek in handen, met in de Nederlandse literatuur als bekendste voorbeeld Mystiek lichaam van Frans Kellendonk. Hetzelfde is het geval met andere schandalen, niet zozeer vanwege sensatiebelustheid, als wel vanwege de vraag of de literaire kwaliteit opweegt tegen de sensatie. Edward St Aubyns romancyclus over Patrick Melrose is omgeven door een schandaal, omdat daarin de vader van de hoofdpersoon zijn zoontje verkracht, een op waarheid gebaseerd gegeven, zo is bekend geworden. In een interview met NRC Handelsblad (Rob van Essen) benadrukte St Aubyn onlangs dat hij het jammer vindt dat het autobiografische karakter de romans overschaduwt; het zijn geen memoires. In zekere zin had St Aubyn zijn eigen graf gegraven door in zijn eerste interview over de cyclus de waarheid te vertellen over wat autobiografisch was.

De beruchte scène vindt meteen al plaats in de eerste roman met de mooie titel Laat maar. Dat de literatuur het niet aflegt tegen de sensatie is inmiddels duidelijk geworden. St Aubyn vertelt het verhaal vanuit de perspectieven van Patricks ouders en hun vrienden die elkaar ontmoeten in hun huis in de Provence; Patrick zelf blijft grotendeels buiten beeld. Het lijden van Patrick krijgt zo niets pathetisch, maar onttrekt zich zoals de schande en schaamte wil letterlijk en figuurlijk aan het zicht. De Melroses zijn een gezin uit de Engelse upper class, die wordt beschreven als mensen die er plezier in scheppen elkaar te beledigen, af te troeven en kwaad te spreken van de degene die zich niet in dezelfde kamer bevindt. In het ‘stralende’ middelpunt staat David Melrose, Patricks vader, die zijn omgeving terroriseert met zijn meedogenloze cynisme en sadisme. Eens te meer wordt duidelijk welke verwoestingen frustratie in een mensenleven kan aanrichten; door reuma was het hem niet gelukt om carrière te maken als pianist. Het venijn wordt de lezer goed ingewreven door de sterke dialogen, en dat St Aubyn ook een begaafd stilist is laat hij zien door de fraaie vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer Patricks moeder, een alcoholiste, naar haar auto loopt:

Voor Eleanor was haar auto als een consulaat in een onbekende stad.

In Slecht nieuws, de tweede roman uit de cyclus, is er direct een grote opluchting wanneer we lezen dat de huistiran David Melrose te New York is overleden. Patrick, inmiddels begin twintig en zwaar drugsverslaafd, leeft in de parallelle wereld van de roes en het daarbij behorende decor van dealers en medeverslaafden. Door dit boek weten we dat er verschillende soorten van hard werken bestaan. Patrick doolt door het New York van de jaren tachtig van fix naar fix met de as van zijn dode vader in een kistje in een bruine papieren zak. Op zijn hotelkamer vraagt hij zich af of hij de as door de wc moet spoelen: ‘Wat zou een betere laatste rustplaats zijn voor zijn vader dan een New Yorks riool, te midden van het albinodierenleven en tonnen stront?’ Patricks karakter is zoals te verwachten getekend door zijn jeugd: hij is cynisch, misantropisch en sardonisch. Het levert memorabele scènes op, met als hoogtepunt de nacht die hij doorbrengt met ene Rachel:

‘Je doet heel erg lullig,’ zei Rachel. ‘Besef je dat wel? Heb je soms iets tegen vrouwen?’ ‘Mannen, vrouwen, honden: ik maak geen onderscheid,’ zei Patrick. ‘Ik kan ze geen van allen uitstaan.’

Zou hij later precies zo worden als zijn vader? Na het uitchecken op weg naar het vliegveld blijkt hij iets te zijn vergeten: de bruine papieren zak met daarin het kistje met de as.

St Aubyn

Wat heet hoop, de derde roman in de reeks, is helaas veel minder sterk dan de vorige twee. Patrick is in het begin weer vaak buiten beeld, zoals in het eerste boek, wat even afkicken is, omdat je hem als verslaafde in al zijn intensiteit hebt meegemaakt. Het enige uit deze roman wat interesse wekt, is de passage dat Patrick – hij is inmiddels een dertiger – zijn jeugdtrauma opbiecht aan een vriend. Voor de rest ligt de nadruk op de beschrijving van een feest en de (rijke) gasten die er aanwezig zijn; het is te overladen met onbekende, nietszeggende personages om te overtuigen. Waarschijnlijk zijn de beschrijvingen bedoeld als satire of zedenkomedie, maar de kracht van St Aubyns proza lijkt te zijn uitgewerkt. Er is ook een zekere pathetiek in geslopen bij Patrick, die in het reine probeert te komen met wat zijn vader hem heeft aangedaan.

Met goede hoop begin je aan Moedermelk, dat genomineerd werd voor de Booker Prize, maar het begin voorspelt weinig goeds, hier is voor het perspectief van Patricks zoontje gekozen. Gaandeweg verschuift dit gelukkig weer naar Patrick, want het kwam te geforceerd, onrealistisch en gekunsteld over. Dit deel volgt Patrick als huisvader, een nogal saaie episode, het verhaal komt maar niet van de grond, al blijf je je natuurlijk afvragen hoe iemand met zo’n getormenteerde jeugd de rol van het vaderschap zal opvatten. Hij lijkt andere prioriteiten te hebben: overspel. De belangstelling voor het leven van Patrick Melrose is echter tot een minimum gedaald, zodat je geen enkele zin krijgt om het vijfde deel tot je te nemen, en dat is jammer, want het is nogal onbevredigend dat deze cyclus na twee uitstekende romans als een nachtkaars uitgaat.

Johannes van der Sluis

Edward St Aubyn – De Patrick Melrose-romans. Vertaald door Nicolette Hoekmeijer. Prometheus, Amsterdam. 846 blz. € 19,95.