Recensie: Edward van de Vendel – Oliver
De juiste vorm
In 1999 verscheen De dagen van een bluegrassliefde: een adolescentenroman over de ontluikende homoliefde tussen de Nederlandse Tycho en de Noorse Oliver. Edward van de Vendel kreeg er destijds veel waardering voor. In 2006 volgde Ons derde lichaam, waarin opnieuw de liefde tussen deze twee werd beschreven en Tycho ook opnieuw de protagonist was. En nu – vijftien jaar na het verschijnen van het eerste boek – is er Oliver: een zogenoemd prequel waarin de auteur op zoek gaat naar het verhaal van Oliver dat voorafging aan De dagen van een bluegrassliefde.
Oliver vertelt het verhaal van Olivers jeugd in feite als een grote flashback. Uit een cursief gezet gedeelte aan het begin en eind van het verhaal blijkt dat Tycho en Oliver nog altijd bij elkaar zijn, maar ook dat hun relatie belast wordt door het verleden – door iets wat Oliver heeft meegemaakt. Datgene vertelt hij in dit relaas aan Tycho: hoe hij opgroeit met zijn neef Bendik in Noorwegen, die als een broer voor hem is nadat de jongen zijn vader verloor aan een auto-ongeluk. Hoe alles hem voor de wind gaat: hij is onderdeel van een warm gezin, debuteert glansrijk als keeper van het eerste elftal en maakt een onvergetelijke indruk op zijn trainer. Maar ook hoe aan die zorgeloze jeugd abrupt een eind komt wanneer zijn vader bekent dat hij al een tijd vreemdgaat en de hele wereld van Oliver als gevolg daarvan op losse schroeven komt te staan.
Oliver probeert de hele crisis te ontkennen, maar kan niet voorkomen dat zijn ouders elkaar toch kwijtraken. Daar bovenop worstelt hij ook met zijn geaardheid, want Bendik rotzooit met allerlei vriendinnetjes, maar Oliver raakt steeds vaker verwikkeld in allerlei erotische dromen waarin zijn neef voorkomt. Alles wat altijd vanzelfsprekend geweest is glipt door zijn vingers en hele ‘vorm-concept’ waar zijn vader hem tijdens een lemmingtocht als kind over vertelde kan Oliver ineens ook nergens meer ontdekken:
Far keek naar hem met een ernst die niet alleen zijn zinnen, maar ook de hele scène ondergrond gaf – betekenis, omlijsting en ondergrond.
‘Voor iedereen,’ zei hij, ‘is er een juiste vorm. We streven naar de juiste vorm, dat is wat we doen. Als we die vorm vinden, voelen we ons goed. Dan is er balans en dan vergeten we de tijd. Haviken vinden hun vorm in de lucht, zwevend door de gaten van de wind. Het bos vindt zijn vorm in water, grond, ruimte en zonlicht. En wij… Wij worden voortdurend uit onze vorm gehaald. Maar dan zoeken we verder.’
Oliver maakt daar op dat moment weinig van – hij begrijpt het nauwelijks. Vergeten doet-ie het echter ook niet, en naarmate de tijd vordert gaat hij het hele ‘vorm-concept’ zien als een niet-ingekleurd plaatje: als contouren, die er in elke situatie bestaan, die je zo precies mogelijk in moet zien te vullen. Zodat de lijntjes precies om je heen getrokken zijn, zodat alles is zoals het moet zijn. Maar nu er ineens geen zekerheden meer lijken te zijn in zijn leven, is dat concept ineens heel ver te zoeken.
Meer nog dan dat het boek handelt over Olivers geaardheid en zijn coming-out, gaat het verhaal dus vooral over volwassenwording. Van de Vendel verbeeldt zowel Olivers als Bendiks verwarring in deze levensfase ijzersterk, vlecht het verleden en heden heel fraai door elkaar en weet mede dankzij de diepgaande psychologische portrettering vanaf de eerste bladzijden te overtuigen. Die wordt overigens niet overal even gedegen uitgediept: Tycho’s overpeinzingen nadat Oliver zijn verhaal heeft verteld zijn niet per se van toegevoegde waarde in de verder loepzuivere roman. Bijzonder detail is dat de lezer overal in de serie kan instappen: de boeken zijn in iedere volgorde en ook afzonderlijk te lezen. Indrukwekkend.
Mirjam Hoekstra
Edward van de Vendel – Oliver. Querido, Amsterdam, 208 blz. € 15,99.