Column: Erik Nieuwenhuis – 1978, Sandy – Ik ben verliefd op John Travolta
1978, Sandy – Ik ben verliefd op John Travolta
(een persoonlijke geschiedenis in 50 en enige Nederlandse levensliederen).
Vraag mensen naar de belangrijkste gebeurtenissen uit resp. 1933, 1963 en 2001 en niemand zal het in z’n hoofd halen te zeggen ‘Vissersvlootrevue op de Schelde bij Vlissingen; Giorgos Seferis krijgt de Nobelprijs; heropening Toren van Pisa.’ Behalve als er expliciet gevraagd wordt naar een persoonlijke herinnering. Dan duwt de verjaardag van Agnes van ons Geertje Hitler, Lee Harvey Oswald en Osama Bin Laden probleemloos naar de achtergrond. De taart van je tante kan beslissender zijn voor je levensloop dan een ontvlammende wereldbrand.
Grease is the word. Ik was krap veertien jaar oud toen het Amerikaanse sprookje over het studieuze Australische deerntje en de hersenloze nozem zich over de wereld verspreidde. Officieel (dat wil zeggen: tegenover mijn klasgenoten) vond ik het niks. Commercieel. Dat woord kende ik al uit klassengesprekken over tv-series als Holocaust en ‘Roots, wij zwarten.’ Commercieel betekende: slecht, want bedoeld om ergens een financieel slaatje uit te slaan. In het geval van de jodenvervolging en de slavernij kun je daar inderdaad wat van vinden. Sommige onderwerpen zijn te groot en te gruwelijk om ze te gebruiken als ruwe grondstof voor de massaproductie van emotionele of zelfs sentimentele kaskrakers. Aan de andere kant zijn popmuziek en film juist weer de geëigende kanalen om een groot publiek – desnoods met minder verfijnde middelen – bewust te maken van groot maatschappelijk onrecht. Ik citeer in dit verband altijd graag Kurt Vonnegut, die eens uitrekende hoeveel dollar hij aan elke dode van het bombardement van Dresden had overgehouden:
One way or another, I got two or three dollars for every person killed. Some business I’m in.
Zoals iedereen weet, biedt het puberbrein weinig ruimte voor nuance. Het mijne niet, in elk geval. Ik herinner me mijn puberteit als een eindeloze zoektocht naar duidelijke modellen. Links was goed. Geweld slecht. Amerika de grote boosdoener, Rusland een paradijs in opbouw, de Tros fascistisch en hardrock voor domme mensen. Met mijn ethische en politieke ik nog volop in ontwikkeling waren ‘things either good or ungood’ (Nick Cave). Onnodig te zeggen dat het doorslaande commerciële succes Grease in het infame rijtje Tros, Avro, VVD, Konsalik, politie en insecticiden plaatste. En daar zou het tot de dag des oordeels in zijn blijven staan als er na de zomer van ’78 niet een meisje op een skateboard mijn leven zou zijn binnengereden.
‘Liefde overwint zuurkool,’ zoals mijn schoonvader pleegt te zeggen. Dat kan ik hem niet nazeggen, maar als we ‘zuurkool’ door ‘Grease’ vervangen, begrijpen we elkaar. Nadat mijn lief en ik – alles in het nette – voor het eerst hadden gezoend, zag ik Olivia Newton John ’s avonds op tv haar liefde voor Sjonnie Travolta bezingen. Niks voor een jongen van veertien. Maar de manier waarop Sandy naar Danny kijkt, hoe ze zijn sullig grijnzende kop (op 2 min. 38) in het spiegelende water van een kinderbadje ziet opdoemen herkende ik.
Natuurlijk kon ik er met niemand over praten. Officieel hield ik van Black Sabbath en van Uriah Heep. Op mijn schooltas had ik in betonletters bovendien ‘Status Quo’ en ‘CCR’ geschreven. Maar ’s avonds, als ik na het eten alleen op mijn kamer zat, mijn ouders in de veronderstelling dat ik daar mijn huiswerk maakte, zag ik haar gezicht in het licht van de maan. Als je cynisch bent, kun je zeggen dat ik ten prooi was gevallen aan de gewiekste marketingkunstjes van het Amerikaanse grootkapitaal. Zelf geef ik de voorkeur aan de lezing waarin Sandy en Danny precies op het goede moment kwamen om mijn kalverliefde (meeûh!) van een retegoeie soundtrack te voorzien.
Mijn eerste – en voor lange, zeer, zeer lange tijd – enige liefde, hield zeven maanden stand. Lang genoeg om het pure, schone en ware bezoedeld te zien worden door de vettige handen van de échte commercie. Sandy (niet haar echte naam, natuurlijk) gooide roet in het kinderbadje met het dieptreurige Ik ben verliefd op John Travolta. Veel later kwam ik bij Frans Kellendonk het begrip ‘oprecht veinzen’ tegen. Bekijk de clip, zie haar die vroege versie van de vogeltjesdans uitvoeren, wind je met mij verbijsterd op over de intense luiheid waarmee het nummer in elkaar geflanst is en vraag je vervolgens af hoe dit nummer ooit de tiende plaats in de Nederlandse hitparade heeft kunnen bereiken. In zijn onoprechtheid wordt het nummer uitsluitend overtroffen door deze net iets beroerdere poging om een graantje mee te pikken van het succes van een ander:
Bonke bonke Bonkevaart /hij is te vinden op de kaart
Dat is, begrijp ik nu, de kern van wat de combinatie kunst-commercie bij vlagen zo verachtelijk maakt. Commercie kan gerust oprecht zijn. Er is niks mis mee om iets moois te schrijven en daarvoor ‘een zo gunstig mogelijke prijs te bedingen’. Maar wie veinst verliefd te zijn op John Travolta, of zich daadwerkelijk te interesseren voor de tocht der tochten moet met wat beters komen (lees: moet beter veinzen). Het kan geen kwaad als je als zangeres een beetje kan zingen. Het is fijn als degene die de muziek maakt zich enigszins inspant om zelf wat te verzinnen en helemaal jottum als de tekstschrijver tenminste en poging doet om zich in zijn onderwerp in te leven. Ik ben geen tekstschrijver, maar voor dezelfde opgave gesteld, had ik toch al wel vrij snel begrepen dat een lied waarin een zeventienjarige net-niet-spetter uit Brabant haar liefde voor John Travolta bezingt niet zonder tragiek kan. Al had er maar één klein mineurtje in gezeten, op het eind. Een moment van vertwijfeling, van wanhoop om de onbereikbaarheid van het bezongen idool. Maar niks: het lied eindigt met
In m’n kamer hangt
Zijn foto aan de wand
Elke keer als ik er langs moet gaan
Kijkt hij me lachend aan
Waardoor mijn hart steeds sneller gaat slaan
Ja, dacht ik, denk ik nog steeds, en toen? Wat moeten wie met die informatie? Het is alsof de conducteur je bij het verlaten van de tram toefluistert dat hij sleutelhangers spaart. Maar voor je hebt kunnen doorvragen (wat voor sleutelhangers? Waarom sleutelhangers, hoeveel heb je er al, waarom vertel je dat aan mij?) zijn de tramdeuren dicht en sta jij vol vragen in weer en wind buiten, terwijl de tram alweer op weg is naar een volgende halte. (Dat laatste beeld, van die voortrijdende tram vol antwoorden die je nooit zult krijgen, geldt overigens ook voor mijn liefde in 1978 en voor een groot deel van alle liefdes daarna.)
In de loop der jaren leer je dat de geldzucht van de makers geen onderscheidend criterium is voor wat beklijft. Soms word je geraakt door gelikt hyper-commercieel producentengeweld (zoals we nog zullen zien in de afleveringen over Borsato en Danny de Munck), soms draait je maag om als je gedwongen bent te luisteren naar onbespoten, biologische fijnemensenmuziek (zoals we niet zullen zien in geen aflevering over Greenpeace van Teach in). Wat je werkelijk raakt, is moeilijk uit te leggen. Veel verder dan ‘I may not know much about music but I know what I like’ gaan mijn muziektheorieën niet. Mijn muziekbeleving is een amalgaam van herinneringen, verbazing, ontroering en nog zo wat. Na deze overpeinzingen over Ik ben verliefd op John Travolta kan ik daaraan toevoegen dat ik – net als in de literatuur – meegetrokken wil worden in een wereld waarin ik kan geloven. Als de toneelknecht die aan de touwtjes trekt te hinderlijk in beeld komt, is het afgelopen met de betovering. (Sommige van mijn meer intellectuele vrienden zouden hier nu aan toevoegen dat betovering niet de allerhoogst denkbare vorm is van kunstbeschouwing en dat het juist heel interessant is om die toneelknecht te observeren. Maar laten we het gezellig houden: volgende keer: Maak van een scheet een donderslag van de Breedbekkikkers (Herman Brood!)
Erik Nieuwenhuis