Essay: Over de stijl van Jeroen Brouwers
Vandaag is Jeroen Brouwers 75 geworden. Om dat te vieren publiceren we drie stukken uit de Jeroen Brouwers special van Tzum die in 2008 verscheen.
Gondelen met de gondelstok door het warme nat
– Over de stijl van Jeroen Brouwers –
Dat Jeroen Brouwers ooit de Tzum-prijs zou winnen stond wel vast. Behalve een oeuvrebouwer is hij, in de ogen van de Tzum-jury vooral een stilist; die twee zaken kunnen gelukkig samengaan. Maar anders dan bij iemand als Gerard Reve is niet direct aanwijsbaar wat de kenmerken van die stijl zijn. Je zou Brouwers, stilistisch althans, moeilijk kunnen parodiëren. Coen Peppelenbos bekeek zes recensies en een column over Datumloze dagen, het boek dat door het Vlaamse blad Humo tot Boek van het Jaar werd gekozen, op opmerkingen over de stijl van Brouwers.
Laten we maar recent beginnen, met een negatieve opmerking van Maarten Moll in Het Parool in zijn rubriek ‘Post scriptum’. De recensent deed het liever niet: ‘Ik vergeef het Jeroen Brouwers graag. Want tegenover deze ene zin staan vele duizenden prachtige zinnen (leest u toch zijn prachtige verzameling brieven in Kroniek van een karakater).’ Die prachtige zinnen in die prachtige verzameling worden niet geciteerd, wel de zin uit Datumloze dagen die Moll wil kandideren voor de Slechte Seks Prijs: ‘Bijten, wrijven, strelen, plukken, zuigen, rukken, proeven. De tong, de vingers, vensterbanken vol vingers, het walmende zwerk vol vurige tongen. Stoten, glijden, roepen, hijgen, gondelen met de gondelstok door het warme nat.’ Dat zijn drie zinnen, maar Moll ziet in de laatste zin ‘één van de vieste metaforen voor de liefdesdaad’. Ik krijg bij zo’n (overigens heel aardig ingeklede) aanval meteen de neiging om de schrijver te verdedigen. Ten eerste kijkt de hoofdpersoon in het boek met enige verbittering terug op het verleden, waarin hij de vrouw die hij hier nog één keer heftig bemint, in Venetië, eigenlijk al heeft afgeschreven. De zoon die het resultaat is van deze vrijscène is inmiddels overleden. In die zin lees je vooral de wrange, humoristische en afstandelijke blik van de hoofdpersoon die terugziet op een paar minuten van lust die voor veel ellende in de rest van zijn leven hebben gezorgd. Ten tweede vergeet je zo’n metafoor niet meer. Moll is bang dat we niet meer ‘zonder bijgedachten naar de gondeliers’ kunnen kijken. Dat geeft echter alleen maar de kracht aan van deze zin. Ten derde klopt de metafoor heel goed. Juist door deze hartstochtelijke passage te situeren in Venetië worden Eros en Thanatos met elkaar verbonden. Dat de gondeliers ook als een symbool voor de dood kunnen worden gezien, hoeft denk ik geen betoog. Ten vierde zijn de zinnen die Moll citeert prachtig door de opsommingen. Als Jules Deelder ze onder elkaar zou zetten, dan had hij weer een nieuw gedicht.
Maarten Moll was niet de eerste die deze zin eruit pikte. Een dikke maand eerder schreef Arie Storm in dezelfde krant een recensie waarin hij de zin ‘Stoten, glijden, roepen, hijgen, gondelen met de gondelstok door het warme nat.’ als voorbeeld gaf bij een ‘hilarische bedscène’. Volgens Storm valt er ‘überhaupt wel het een en ander te lachen’, maar wat ‘uiteindelijk toch overheerst is droefenis’.
De Parool-recensent vraagt zich in zijn stuk voornamelijk af of de jongste Brouwers nu tot de kunst of tot de kitsch behoort. Hij begint met een positieve constatering over de stijl: ‘Brouwers schrijft prachtig, verzorgd Nederlands, vol effectieve herhalingen en trefzekere metaforen en met geslaagde overgangen. Mooi dus.’ Maar, vraagt Storm zich af, ‘grijpt hij je naar de keel?’ Met andere woorden: is het boek van Brouwers meer dan stijl alleen? Vooral dankzij het einde van de roman stijgt de roman boven de kitsch uit en gelukkig kan Storm dan ook stellen: ‘Het slot van Datumloze dagen grijpt je naar de keel.’ En zijn eindzin is dan: ‘Deze roman is mooi, maar wel degelijk op een aangrijpende manier.’
Een dag later duikt de ‘gondelzin’ weer op in de bespreking van Arjen Fortuin in NRC Handelsblad met de toevoeging ‘een formulering die je alle lust doet vergaan’. Fortuin ziet deze zin als één van de uitglijers tussen ‘al het stilistische machtsvertoon’. Hij citeert verder de zin (‘een slap zinnetje’): ‘Kon ik in plaats van teksten mezelf maar corrigeren.’ Daartegenover zet hij delen van zinnen die hij wel goed vindt en ‘die je van een Tzumprijswinnaar verwacht’, zoals: ‘tal van andere vrouwen die later nog door mijn bestaan zijn gerend alsof ze een zebrapad overstaken’ en ‘haar hartgrondig hatend zoals een goudvis de kat haat en de kat het water.’ Fortuin waardeert waarschijnlijk zinnen met mooie vergelijkingen. ‘Maar hoe genoeglijk de stijl van Brouwers ook is’, Fortuin vindt Datumloze dagen vooral fascinerend door de personages. De rest van de recensie besteedt hij aan de hoofdpersoon en diens zoon. In het karakter van de zoon ziet Fortuin een afspiegeling van het schrijverschap van Brouwers met het bange vermoeden dat de dood van de zoon in de roman de aankondiging is van het einde van Brouwers’ oeuvre. De enige zin die (zonder voorbeelden) nog over de stijl gaat, is weer positief: ‘Belangrijk is dat Brouwers ook in deze roman weer door de taal dartelt alsof hij alles voor het eerst ontdekt.’
In de Volkskrant staat een wel erg kleine recensie van Datumloze dagen (nadat de krant een maand eerder een mooi en uitgebreid interview met Brouwers door Arjan Peters had gepubliceerd) door Daniëlle Serdijn. Zij vindt dat de hoofdpersoon doet denken aan een ‘gangsta-rapper’, vooral in diens houding tegenover vrouwen. Zonder haar oordeel te onderbouwen, poneert Serdijn wat algemeenheden: ‘In volstrekte rust doet Brouwers zijn verhaal. Het is afgewogen in stijl, volkomen in balans met de zwaarte van het onderwerp.’ Serdijn is goed in het schrijven van teksten die zo op de achterflap kunnen; wat ze precies bedoelt, laat ze achterwege. De volgende zinnen zullen, denk ik, meer over de motieven gaan dan over de stijl. ‘Dat daar geen jankroman uit tevoorschijn is gekomen is een grote verdienste. Spijt en berouw weerklinken uitsluitend in voorzichtige ondertonen, de boventoon is constaterend en berustend.’ Uiteindelijk komt ze tot de, ook niet onderbouwde, conclusie dat Datumloze dagen ‘een bittermooie roman’ is.
Max Pam is in zijn recensie in HP/De Tijd veel concreter, maar zoals gewoonlijk kun je de eerste kolom van zijn stuk, meestal gereserveerd voor ditjes en datjes uit het leven van Max Pam, er direct afknippen. Nu herinnert Pam zich dat er 25 jaar geleden een hoop rumoer was over de oproep van Anbeek tot meer straatrumoer in de Nederlandse letteren, om na die kolom tot de constatering te komen dat je voor straatrumoer niet bij Jeroen Brouwers hoeft aan te kloppen.
De laatste zin van het artikel luidt: ‘Jeroen Brouwers is ontegenzeggelijk een schrijver die met het klimmen der jaren alleen maar beter is geworden.’ Over de stijl van de roman zegt Pam echter niets. Dat hij sommige scènes erg grappig vindt, ligt vooral aan de handeling, bijvoorbeeld als de hoofdpersoon bij een wandeling door het bos stuit op een filmploeg die porno aan het opnemen is. En inhoudelijk maakt Pam een vergelijking met een andere roman als hij in het slot van Datumloze dagen een ‘Turks fruit-achtige sterfscène’ ziet en omdat de lezer deze vergelijking waarschijnlijk snel vergeet, herhaalt hij die een bladzijde later: ‘Deze sterfscène kan wedijveren met die in Turks fruit, en dat is een groot compliment.’
Jann Ruyters in Trouw is veel ruimte kwijt aan het beschrijven van de rel die losbrak naar aanleiding van Brouwers’ weigering de Prijs der Nederlandse Letteren in ontvangst te nemen. Ruyters citeert wel het juryrapport waarin Brouwers een ‘buitengewoon stilist’ genoemd wordt. De positieve bespreking bevat één uitspraak over de stijl: ‘Nooit geweten dat gevoelens van schaamte, walging, aan zelfbeklag grenzende zelfhaat, zo fris verwoord konden worden.’ Deze uitspraak volgt op dit citaat uit het boek: ‘(…) de melodielijn golft en bruist zoals het in boomtoppen tekeergaat zomers als er wind is komen opzetten (…) voorname muziek, hoogernstig, maar monter, opgewekt.’ Ook hier weer een vergelijking die bewonderd wordt.
Thomas van den Bergh is in Elsevier vol lof: ‘Ook zijn nieuwste, Datumloze dagen, is weer een echte Brouwers, stilistisch zuiver, mooi doorgecomponeerd, schrijnend vol weemoed en spijt.’ Hij citeert daaropvolgend zinnen die de ‘toon’ zetten (dat kan zowel op de stijl als de inhoud slaan): ‘De honderden dingen in je leven die je verkeerd hebt gedaan.’ (Lijkt me niet direct voor een Tzum-prijs in aanmerking te komen.) ‘Hoe ouder je wordt, hoe almaar uitgestrekter je verleden, hoe meer het lijkt dat je leven uit een opeenvolging van faillissementen heeft bestaan.’ (Dat ‘hoe almaar uitgestrekter’ vind ik ook niet erg mooi, de ‘opeenvolging van faillissementen’ weer wel. Deze zin werd overigens ook door Storm geciteerd.)
Van den Bergh gaat vooral in op de constructie van de roman, waarbij hij het gevaar van ‘maniërisme’ onderkent, maar gelukkig gaat Brouwers ‘zorgvuldig en gedoseerd te werk.’ Hij roemt met name de scène van Nathans conceptie: ‘Exact op het moment dat Mirjam de naam ‘Nathan’ oppert, ziet de ‘ik’ een rouwgondel achter haar hoofd langs schuiven: nieuw leven kondigt ook een nieuwe dood aan.’ En daar komen we weer uit bij de gondelzinnen.
Als er uit dit kleine onderzoekje iets geconcludeerd kan worden dan is het wel dat de stijl van Brouwers in het algemeen erg gewaardeerd wordt. Recensenten geven vaak voorbeelden van bijzondere zinnen, maar ze leggen niet uit waarom ze die mooi vinden. In de zinnen die geciteerd worden, zit meestal een vorm van beeldspraak: een mooie vergelijking of een opvallende metafoor. De ‘gondelzin’ wordt verguisd en hilarisch bevonden. Benieuwd wie de zin nomineert voor de volgende Tzum-prijs.
Coen Peppelenbos
Thomas van den Bergh – ‘Rood als bloed’ in Elsevier, 20 oktober 2007
Arjen Fortuin – ‘Eindelijk is er dan een bevrijd personage’ in: NRC Handelsblad, 19 oktober 2007
Maarten Moll – ‘Gondelen’ in: Het Parool, 29 november 2007
Max Pam – ‘Vaders en zonen’ in: HP/De Tijd, 19 oktober 2007
Jann Ruyters – ‘Hoogernstig maar monter’ in: Trouw, 27 oktober 2007
Daniëlle Serdijn – ‘Spijt en berouw klinken voorzichtig door’ in de Volkskrant, 16 november 2007
Arie Storm – ‘Tussen kunst en kitsch’ in Het Parool, 18 oktober 2007
Dit essay verscheen eerder in Tzum 40 (2008).