Lezendarisch: Karel ten Haaf – Schrijversschrijvers
Tijdens een gesprek met mijn De Verloofde kwam hij onlangs naar voren: de schrijversschrijver – naar analogie van de muzikantenmuzikant, dat is een muzikant wiens muziek vooral gewaardeerd wordt door andere muzikanten. ‘Bij dat soort muzikanten luister je nooit naar het nummer als geheel, om dat te beoordelen, maar naar prachtig uitgevoerde loopjes, onverwachte harmonieën en tempowisselingen. Het gaat meer om techniek dan om emotie.’
Gevraagd naar wat dan typische schrijversschrijvers zijn in de Nederlandstalige literatuur, noemde ze ‘de meeste dichters natuurlijk’ en verder ‘bijvoorbeeld Jeroen Brouwers’.
Ik weet een nog beter voorbeeld: Koenraad Goudeseune – die is zelfs in zijn onderwerpkeuze een schrijversschrijver: in zijn meest recente dichtbundel Het probleem met mensen die naar zee gaan (Leesmagazijn, z.p. 2014) staan gedichten over andere dichters en pastiches op het werk van collega’s, en onlangs schreef hij een gedicht over romantechniek (op zijn facebookpagina gepubliceerd, hopelijk binnenkort te vinden in een bundel). Dit onderwerp behandelt Goudeseune niet alleen in een typisch schrijversschrijversgenre als de poëzie, maar ook in zijn proza, waarin de worsteling met taal en compositie een hoofdrol speelt, alsook het verlangen naar erkenning als schrijver – dat begint al met het probleem om je werk uitgegeven te krijgen, iets dat eigenlijk ieder boek moeilijker wordt omdat de schrijver weer wat ouder is en dus moeilijker te ‘vermarkten’ en de uitgevers bovendien met ieder niet goed verkopend boek minder geloven in de ‘commerciële waarde’ van het werk van die ouder wordende auteur.
Met zijn onderwerpkeuze veroordeelt Goudeseune zich tot een marginaal lezerspubliek – de meeste lezers zitten niet te wachten op een boek over een worstelende schrijver, hoe onterecht dat ook is (schrijf ik, zelf worstelend schrijver). Wat een verademing dat er in deze tijd, waarin er vrijwel uitsluitend nog ‘literaire’ werken verschijnen die plot-driven zijn, waarin vorm en diepgang ondergeschikt zijn aan het verhaaltje, dat er in deze tijd ook boeken geschreven worden waarin het gaat om de taal en om het geestesleven van de hoofdpersoon, waarin de troosteloosheid van het bestaan beklemmend wordt beschreven in verhalen zonder plot – want het leven heeft geen plot.
In het recent verschenen Een verdomd goede jeugdschrijfster & andere verhalen (Leesmagazijn, z.p. 2015) voert Goudeseune in verschillende verhalen de met drank, letteren en leven worstelende schrijver Gratis Ruitenwisser op, een auteur die in zijn onderhoud moet voorzien door te werken als taxichauffeur (net als Koenraad Goudeseune zelf); hij kan niet leven van de pen omdat zijn werk geen groot verkoopsucces is en hij ook geen schrijfbeurs ontvangt. De bundel opent met ‘Brief aan uitgever’, een kwaaie brief aan de uitgever die weigert het nieuwe boek van de auteur uit te geven – en daarmee is de toon meteen gezet: is het autobiografisch (Een verdomd goede jeugdschrijfster is het eerste prozaboek van Goudeseune dat niet bij Atlas verscheen), is het literair spel of werkelijkheid, gaat de brief misschien over het boek waarin die brief staat?
Dit stukje is geen recensie, dus kan ik het besluiten met een paar citaten die ik prachtig vind, zonder uit te hoeven leggen waarom ze zo mooi zijn, al wil ik eerst wel even ingaan op wat er onlangs in een recensie op Tzum over de stijl van Goudeseune werd geschreven door Yves Joris: ‘de laatste reden waarom ik geen fan ben van de stijl van Goudeseune is zijn uitwaaierende taal.’ Als voorbeeld haalt Joris deze passage aan:
Hij had de doortastende blik van een topverkoper en inderdaad, deze maand alleen al had hij vier bedrijven bereid gevonden verkennende gesprekken te voeren over een algehele omschakeling qua internetbeveiliging, over wat hij noemde een andere manier van denken over interne communicatie en waarin de focus niet zozeer lag op het gevaar van buitenaf, maar eerder op de lekkages in het bedrijf zelf.
Ik vind deze zin schitterend – niet omdat hij zo fraai van taal is, maar juist omdat hij dat niet is: het is een persiflage op de inhoudsloze managerstaal die als een kankergezwel razendsnel om zich heen grijpt en inmiddels bon ton is in krant en op tv. De door Yves Joris aangehaalde passage maakt schrijnend duidelijk hoe afschuwelijk en nietszeggend die taal is. De techniek van het schrijven.
En dan nu wat prachtcitaten uit het meest recente boek van Koenraad Goudeseune.
’s Avonds, in zijn flat, dacht hij na over de eigenschappen van al die vrouwen waarmee hij ‘iets’ had gehad. De belangrijkste eigenschap die ze gemeen hadden, was dat ze allemaal sterfelijk waren en dat hij die sterfelijkheid als het ware had kunnen betasten. Maar dat zijn verlangen zich gek genoeg tot taak stelde datgene te zoeken waar hij steeds opnieuw voor op de vlucht sloeg, hoe weird was dat?
[p. 75]
In zijn roman die nooit het licht zal zien, had hij een stuk over haar geschreven. Nou ja, niet specifiek over haar, maar toch een beetje. Zijn held gaat naar bed met een dove vrouw en ontdekt dat hij opgewonden raakt door vuile praat. Zijn erectie, die normaliter het midden houdt tussen een Weense worst en een beurse banaan, wordt bij het dirty talken zo hard als het scheenbeen van een schaap. Zo formuleerde hij het. Hij vond dat een aardige vergelijking.
[pp. 115-116]
Mijn man is eigenlijk een boer in bed, een boer met weinig land. Ik geloof dat hij ook last heeft van wat je een kutfobie zou kunnen noemen. Ook nadat ik mijn buikgazonnetje (zijn woord – enfin, zijn van Jeroen Brouwers geleende woord) helemaal had kaalgeplukt, lag hij niet te popelen me daar ter bef te verwennen, althans ik kon me nooit van de indruk ontdoen dat hij het een corvee vond. Iets voor speciale gelegenheden, iets voor met de feestdagen, of als we geweldige ruzie hadden gehad en het zwijgen van de wapens met iets fysieks moest worden gevierd, iets extra. En van de weeromstuit vind ik er niks aan. Ook bestaat hij het steeds dezelfde grap te debiteren als het zover is. ‘Ontbloot alvast het onderlijf,’ zegt hij dan, droger dan kurk. Het is niet eens een grap uit eigen tuin.
[p. 166]
Zo. En nu snel naar de boekhandel allemaal, want Koenraad Goudeseune verdient, hoewel schrijversschrijver, meer lezers dan er schrijvers zijn.
Karel ten Haaf