Recensie: Georges Simenon – De kleine heilige
Chrétien Breukers (De Contrabas) en Mark Cloostermans (De Standaard) duiken onder in het oceaangelijke oeuvre van Georges Simenon, de man van vierhonderd boeken. Naar aanleiding van de 25ste verjaardag van Simenons overlijden lezen zij een selectie van 25 titels, zowel Maigrets als romans durs, zijn ‘serieuze’ romans. Twee Tzum-bloggers om Simenon op de hielen te zitten.
De kleine heilige is een wonderlijk boek, dat niet meteen in het oeuvre van Simenon lijkt te passen. De hoofdpersoon is niet geobsedeerd door seks of macht, wordt niet verteerd door jaloezie, pleegt geen moord, laat het leven rustig aan zich voorbijgaan, observeert, blijft volledig zichzelf… hij is, inderdaad, een kleine heilige. En er is een gloed in het leven van deze kleine heilige, Louis Cuchas, en dat is de schilderkunst, waar hij zich vanaf zijn twintigste levensjaar volledig aan kan overgeven.
Louis Cuchas wordt aan het eind van de negentiende eeuw geboren in Parijs en groeit op in wat tegenwoordig een disfunctioneel gezin zou heten. Zijn moeder, Gabrielle, een vrouw die een groentekar beheert, heeft zes kinderen van verschillende vaders, is wel ooit getrouwd geweest maar heeft de deugden van de seriële monogamie ontdekt, bestiert haar huishouden van Jan Steen met losse én liefhebbende hand en worstelt zich door het leven heen. Op haar manier houdt ze van haar kinderen en Louis houdt zéker heel veel van zijn moeder.
Simenon schetst dit milieu liefdevol, je zou zelfs kunnen zeggen: te liefdevol. De kinderen en hun moeder hokken samen in twee kamers, alles wordt onder elkaars ogen beleefd, mannen komen en mannen gaan, er is nauwelijks geld, en toch brengt Simenon het alsof het om een veilige cocon gaat, het is een wereld die in strijklicht wordt gepresenteerd.
Dat perspectief is dat van Jules, die zijn wereld inderdaad als veilig en vertrouwd ervaart. Een kind vindt alles wat er thuis gebeurt ‘normaal’ en bovendien: Jules is er niet het kind naar om zich ergens over te verbazen, of om weerstand te bieden. Op school laat hij zich koeioneren door zijn klasgenoten, zonder ooit aan de meester te vertellen wie hem iets heeft aangedaan. Dat levert hem de bijnaam ‘de kleine heilige’ op.
Die ‘passieve’ houding blijft Jules zijn hele leven aannemen. Hij doet niet mee, hij kijkt om zich heen, hij is – maar daar komt hij pas later achter, als hij rond de zestien is – al die tijd bezig om beelden op te slaan, beelden die hij voor zijn schilderijen kan gebruiken. De kleine heilige is een kijkend wezen, iemand die alleen in beelden denkt en daarom minder aandacht kan opbrengen voor alles wat hem daarvan afleidt.
Ik heb nooit helemaal vat kunnen krijgen op dit boek, laat ik het maar meteen bekennen. Het is geen ‘echte’ Simenon, het hoofdpersonage is zo passief dat je er uitslag van krijgt, het kunstenaarsverhaal dat de auteur aan Jules vastplakt komt kunstmatig over (niet-geschoolde jongen wordt groot schilder, zonder het zelf in de gaten te hebben), en toch, en toch: er gaat een zekere gloed uit van de bladzijden, iets in het verhaal zorgt ervoor dat je er steeds naar teruggrijpt, en dat je er na lezing steeds aan terugdenkt. Misschien is dat juist omdat de hoofdpersoon alles ondergaat, en nergens actief ingrijpt.
Het was werkelijk te moeilijk haar te danken zoals hij dat gewild had, zoals ze dat verdiende, haar duidelijk te maken, hoe belangrijk het was wat er gebeurd was, hoe onwaardeerbaar het geluk was dat ze hem geschonken had. Het was een geschenk dat hij zijn hele leven in zich zou meedragen, daar was hij zeker van. Zij kon dat niet vermoeden. (…) Hij kon er niet uitkomen, stotterde, moest zich geweld aandoen om zijn tranen in te houden.
Dit schrijft Simenon nadat de negentienjarige Jules is ontknaapt door een veel oudere vrouw (van lichte zeden). Natuurlijk is die ontmoeting hem ook ‘overkomen’. En helemaal aan het slot van het boek, als Jules (wereld)beroemd is, staat deze passage, waarin de Jules van boven de zeventig terugdenkt aan zijn jeugd:
Soms meende hij te voelen, hoe de sluier ook over zijn gezicht trok. Hij dacht aan de matrassen, aan het bedje van Emilie, aan de Rue Mouffetard, aan de handkar die hij hielp voortduwen naar de Hallen.
Had hij hun allen, had hij iedereen iets ontnomen? Had hij zich niet gevoed met hun merg?
Hij wist het niet, mocht het niet weten, want dan zou hij niet in staat geweest zijn de weg tot het einde te gaan.
Men bleef hem zien lopen met zijn kleine dribbelpasjes, met zijn glimlach.
‘Mag ik u eens vragen, mijnheer Cuchas, hoe ziet u zichzelf?’ Hij dacht niet lang na. Er gleed een glans over zijn gezicht. Dan antwoordde hij, blij en ingetogen:
‘Nog altijd als een kleine jongen.’
Gek is dat; helemaal serieus kan ik die kleine heilige nog steeds niet nemen, maar die uitspraak zet alles wel in een helder licht. Jules Cuchas is een jongen, een eeuwige jongen, iemand die het domein van de kindertijd niet heeft verlaten, iemand uit het gedicht van E. du Perron: ‘Wij leven het heerlijkst in ons vèrst verleden, de rand van het domein van het geheugen’ – al zal Jules die kindertijd, anders dan Du Perron, geen ‘leugen’ noemen.
Jules Cuchas is niet naïef, of letterlijk onnozel, nee, hij zit voor eeuwig vast in de verbeeldingswereld en het uitzicht van een kind. Daarom overkomt hem ook van alles: vrouwen, roem, een rimpelloos bestaan… Hij wil niet zozeer geen moeite doen, hij kán het niet. Hij is niet heilig, hij is jong.
Waarschijnlijk heeft Simenon in dit boek een monument willen oprichten voor het ‘zuivere kunstenaarschap’. Stiekem zal hij zichzelf ook zo’n kunstenaar hebben gevonden, al was hij dat natuurlijk in het geheel niet. Hij wilde het, denk ik, zijn, iemand die gedreven door een verterend vuur onbewust een oeuvre bij elkaar schreef. En gedeeltelijk wás hij dat ook, maar de onbevangenheid van deze kleine heilige bezat Simenon zeker niet.
Dit alles maakt De kleine heilige tot een wensroman, een roman waarin de auteur een wens, betrekking hebbend op zijn eigen leven, in fictie giet. En die wens heeft, ondanks alles, iets ontroerends; de grote Simenon, de wijvendief, de alcoholist, de brisant levende opportunist, wil eigenlijk een groot kunstenaar zijn die alleen voor zijn kunst leeft. Het is ongeloofwaardig en daarom zo mooi.
Chrétien Breukers