Recensie: Ida Simons – In memoriam Mizzi
De tevergeefsheid van de glimlach
Drie jaar voor haar onlangs door velen herontdekte roman Een dwaze maagd publiceerde Ida Simons in 1956 twee novellen. Het sterk autobiografische In memoriam Mizzi is nu op fraaie wijze heruitgegeven. Net als bij haar roman opent deze novelle met een zweepslag. ‘De waarheid moet maar eens gezegd: de kinderen vonden het leven in een kamp heerlijk.’ Met gevoel voor understatement zou je deze zin behoorlijk laconiek kunnen noemen, gedurfd ook in een tijd waarin slachtoffers vooral slachtoffers moesten blijven. De Joden als groep. Vooral niet individualiseren en of nuanceren. (Edgar Hilsenraths gettoroman Nacht werd in die tijd om de nuancering, om de andere meer realistische kijk verguisd.)
De kinderen in het kamp zijn nogal vrijgevochten, er is geen school en de ouders werken de hele dag. ‘s Avonds in de barakken zijn de volwassenen heel meegaand tegen hun kroost. Niemand weet immers hoe lang ze nog bij hen zullen blijven. Het ongewisse zorgt voor verwennerij, voor zover mogelijk binnen de afgeperkte grenzen van een doorgangskamp.
Ida Simons werd met haar man David en zoon Jan in september 1943 geïnterneerd in Westerbork. In de eerste uitgave van de voorliggende novelle schreef ze een opdracht voor haar zoon:
De dierbaarste zoon die een moeder zich wensen kon, werd In memoriam Mizzi geschreven, omdat ik wilde dat hij niet vergeten zou dat de donkerste uren verlicht kunnen worden door een liefdevol hart.
Het is bewonderenswaardig dat Simons in deze novelle zo’n lichte toon weet aan te slaan. Er waren natuurlijk al dertien jaar verstreken sinds de internering, maar toch. Als door een wonder was het weliswaar goed afgelopen, maar niemand kon ten tijde van de internering natuurlijk de afloop voorspellen. De onwetendheid moet vooral bij Simons, een fijngevoelig, cultuurminnend mens, een concertpianiste, een bijzondere sterke impact hebben gehad. De toon van de hoop, van het leven, van de menselijkheid tegen elk gezond verstand in, die ze in deze novelle heeft gebruikt, benadrukt ergens juist de barre omstandigheden waarin de mensen moeten hebben verkeerd.
Kleine jongetjes worden groot en zoon Jan vraagt in de rij voor de dagelijkse koolsoep wanneer ze eindelijk naar huis gaan, wat ze dan als eerste zullen doen. Simons weet niets anders te zeggen dan dat ze een grote hond gaan kopen.
Als een duiveltje uit een doosje verscheen ineens een kleine zwaargebouwde man naast ons in de rij, ook een Jood, natuurlijk, maar op de een of andere manier een kleine machthebber in het kamp. Ik heb nooit iets begrepen van de raadselachtige machtsverhoudingen in die afschuwelijke kleine werelden, maar ieder die erin geleefd heeft weet ervan af.
Pats boem, daar is de individualisering, de nuancering weer. De man, herr Keppler, blijkt verbazingwekkend genoeg een hond te hebben, een hond die door zijn bijzondere eigenschappen gedoogd wordt door de kampcommandant. Mizzi is een allegaartje, een mormel met de poten van een teckel en het lichaam van een terriër, bedekt met zilvergrijze krullen. Maar zij is het symbool van de liefde. Herr Keppler heeft haar naar het kamp gehaald om met zijn Anna te kunnen trouwen.
Herr Keppler krabde zijn hoofd nog bij de herinnering aan die zware opdracht. […] ‘Maar ja, Anna verklaarde, dat ze niets met me te maken wilde hebben als ik Mizzi niet ging halen en u weet het – voor de liefde doe je alles.’
Simons laat daar fijntjes op volgen. ‘Dat was mij, inderdaad, niet geheel onbekend.’ Herr Keppler kreeg een dag verlof (!!) om Mizzi bij kennissen in Rotterdam op te halen. Ze verstoppen haar daarna in de barak. Ze is slim en blaft niet. Anna gaat na de trouwerij naar de (toen nog Nederlandse) kampcommandant en wil toestemming om Mizzi te houden. Daar kan hij eigenlijk niet aan beginnen. Maar dan roept Anna Mizzi naar binnen. Deze gaat op de achterpoten staan en begint te lachen. De commandant blijkt een mens. Hij geeft hun het teefje als trouwgeschenk. Daarna doet Mizzi vooral in de ziekenbarak bij de kinderen goed werk. Dit verhaal kán bijna niet goed aflopen.
Het leven gunt ons niet vaak een vervolgverhaal; over Mizzi zou ik, echter nog meer te horen krijgen.
Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, werd het gezin Simons alsnog op transport gezet naar Theresienstadt. Ondanks het feit dat het gezin opgenomen was op de zogenaamde lijst Frederiks, waar ‘verdienstelijke Joodse Nederlanders’ op waren gezet, die daardoor van deportatie gevrijwaard zouden blijven. Kunstenaars, fabrikanten, artsen en juristen. (David Simons was een gevierd advocaat.)
In het protectoraat Bohemen ontmoet het personage Simons de sterk vermagerde Herr Keppler. Allereerst informeert de schrijfster naar de toestand van Mizzi. Iets wat helemaal niet bevreemdend overkomt . Ze verneemt daar dat de dokter die ook al in kamp Westerbork voor de zieke kinderen zorgde, is neergeschoten. Tevreden met een behandeling was hij de avondklok vergeten. Hemeltergend mooi proza. (Excuus, de woordspeling dringt zich op.)
Het is zo jammer dat ik niet meer in de hemel geloven kan, want ik weet zeker dat de Kleine Dokter daar rondloopt met aan iedere hand een grote mand vol prachtige gouden mandarijnen, voor de kleine cherubijnen, die, om hem te plezieren, weleens zullen doen of ze een ‘beetje’ ziek zijn.
Mizzi blijft maar lachen tegen de mensen, ook weleens tegen de verkeerden. Een officier die met zijn dame langskomt in Theresienstadt, bewondert na de gevangenen de dierenverzameling van de kampcommandant waar ook Mizzi in is opgenomen – en waar ze het goed heeft, ironisch genoeg veel beter dan de kampbewoners. Maar de schrijfster en herr Keppler gunnen haar dat. Gewend als zij is om haar leven te redden met haar kunstje lacht ze tegen de officiersvrouw. Mizzi gaat mee naar Praag. En uiteindelijk, omdat de officier Praag te gevaarlijk vindt – de Russen zijn in aantocht – naar zijn thuisstad Dresden.
Het einde laat zich raden. Opnieuw een mooie frappe van Simons, die meer, zoveel meer inhoudt dan de laconieke woorden. Het nawoord is zeer informatief. Nuttige beschrijving van de kampen. Er is ook nog even sprake van de propagandafilm over Theresienstadt die gemaakt is om het Rode Kruis te misleiden. (Zie daarvoor Terugkeer ongewenst van Charles Lewinsky.)
Het gezin Simons werd op wonderbaarlijke wijze gered. Himmler organiseerde een uitruil van gevangenen tegen materieel. Op 5 februari gingen ze tezamen met circa 1.200 mensen naar de Zwitserse grens. Niet het zo gevreesde transport naar een vernietigingskamp, maar een reis waaraan voorafgaand koffers werden uitgedeeld en voedsel en vitaminepreparaten. Een eenmalig gebeuren. Hitler verbood verdere ruil.
In memoriam Mizzi is een liefdevolle novelle, een mooi geschenk van een moeder aan een zoon, een waarachtig genuanceerd kampverhaal, een oprechte inkijk in het dagelijkse reilen en zeilen. Maar het mooist is de rol van Mizzi, een hond die de mens onbevangen tegemoet treedt. De tevergeefsheid van ‘de glimlach’ is onthutsend.
Guus Bauer
Ida Simons – In memoriam Mizzi. Cossee, Amsterdam. 64 blz. € 12,50.