Recensie: Anna Blaman – Droom in oorlogstijd
De Hyacinten in de wereld zijn nu eenmaal niet voor de Hansies weggelegd
Weinig Nederlandse auteurs behoeven zo weinig introductie als Anna Blaman. Haar psychologische tekening van de niet te ontlopen eenzaamheid van de mens, neergelegd in romans als Eenzaam avonuur (1948), Op leven en dood (1954) en De verliezers (1960), was zo sterk dat haar boeken in de jaren vijftig en ook daarna net zulke weerstanden opriepen als die van Gerard Reve. Niet verwonderlijk, want Blaman en Reve werkten hun — overigens verschillende — thema’s aan de hand van vergelijkbare beelden uit: in de dagen van de naoorlogse wederopbouw gaven zij uiting aan een pessimistische levensvisie, beiden — Blaman eerder dan Reve — hadden het over homoseksualiteit.
Een van de mooiste verhalen die over mannelijke homoseksualiteit is geschreven, vind ik Blamans ‘Vader, moeder en zoon’ uit Overdag (1957); het werd onlangs herdrukt in de door Ron Mooser samengestelde bloemlezing Het huis dat vriendschap heet. In veel van haar andere werk gaat het over het geluk en het verdriet van een lesbische liefde. Al is De verliezers misschien een wat omslachtige roman, in de literatuur over vrouwelijke homoseksualiteit mag en kan hij niet worden weggedacht.
Ook ‘Een autobiografie’, het korte verhaal waarmee de net verschenen bundel Droom in oorlogstijd opent, gaat over vrouwelijke homoseksualiteit. Het is, zo begint Blaman, ‘de geschiedenis van een eerste liefde’ — die echter al snel de geschiedenis van ‘een ontwaken’, en van ‘een eenzame’ blijkt te zijn. Hansie, de hoofdpersoon, is tien jaar oud wanneer ze verliefd wordt op Hyacint, een klasgenootje. Omdat Hyacint ‘een jongensgek’ is mag Hansie haar niet op haar verjaardag vragen, en bij de teleurstelling is dat voor Hansie bovenal ‘een verademing’: de Hyacinten in de wereld zijn nu eenmaal niet voor de Hansies weggelegd.
Zes jaar later, verliefd op het meisje Anjelieren, ontdekt Hansie wat homoseksualiteit is. Anjelieren bezweert haar dat het niet uitmaakt of je ‘zo’ bent of niet, maar — waarschuwt Blaman — dat was ‘edel en dom’ tegelijk. Natuurlijk maakt het uit: de treurige uitzichtloosheid van haar verliefdheid maakt Hansie psychisch en lichamelijk ziek. Ze heeft lange jaren nodig om haar homoseksualiteit te aanvaarden en zich weerbaar op te stellen, jaren waarin ze op haar werk ‘spot en verachting’ ervaart en een vriendin aan een man verliest. De conclusie die Blaman aan deze — autobiografische — schets verbindt, is monter: ‘Dit is de korte geschiedenis van het geluk. Waar twee bijeenzijn in een wederzijds waarachtig ja, zijn alle problemen opgelost.’ Ze heeft gelijk, denk ik, al komt het maar zelden voor.
Anna Blaman overleed in 1960. Haar nagelaten proza werd in 1978 gebundeld onder de titel Fragmentarisch. Dat er nu ‘nieuwe’ verhalen van Blaman kunnen verschijnen, is een gevolg van het overlijden van Corrie en Jan Lürs, Blamans zuster en zwager, in 1980. Uit hun nalatenschap kwamen negen teksten te voorschijn, wellicht voor een deel eerder in tijdschriften gepubliceerd, maar nadien vergeten. Drie van die teksten, de voltooide verhalen, werden door de samensteller van Droom in oorlogstijd, Aad Meinderts, in deze bundel opgenomen. Verder bevat het boek twee verhalen die elders werden teruggevonden en twee verhalen waarvan vaststaat dat ze eerder werden gepubliceerd. Meinderts licht het in zijn nawoord gewetensvol toe.
Wat voor ‘Een autobiografie’ geldt, geldt voor de andere verhalen in Droom in oorlogstijd: al werden ze dertig of veertig jaar geleden geschreven, ze getuigen blijvend van de grote psychologische kracht die Anna Blaman in haar werk wist te leggen.
Anton Brand
Anna Blaman – Droom in oorlogstijd. Meulenhoff, Amsterdam, 102 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 6 september 1985.
Foto: Anna Blaman bij ontvangst P.C. Hooftprijs in 1957: Harry Pot / Anefo in het Nationaal archief, (CC BY-SA 3.0 NL)