Recensie: David Grossman – Komt een paard de kroeg binnen
Ik ben vandaag zelf de grap
Een schrijver die in staat is om maar liefst tweemaal een magnum opus te componeren, zoals de Israëliër David Grossman (1954) met Zie: liefde en Een vrouw op de vlucht voor een bericht, en daarnaast gloedvolle romans heeft gepubliceerd als bijvoorbeeld Jij bent mijn mes, De stem van Tamar en de zeer daadkrachtige, poëtische vertelling over de rouw om een kind, Uit de tijd vallen, is een kandidaat voor de Nobelprijs voor de Literatuur. Maar het hardnekkige gerucht gaat dat een of meerdere leden van het Zweedse comité er antisemitische gevoelens op na houden.
Laat ze in dat geval vooral de nieuwste vertaalde roman van Grossman lezen, Komt een paard de kroeg binnen, een ‘stand-up’ roman, vol met scherpe grappen over het leven van alledag in Israël en tegelijk een document over een laatvijftiger die zonder mededogen – terwijl hij dat beslist wel verdient – zijn eigen leven, zijn eigen ziel fileert.
De bekende komiek Dov Grinstein staat in de stad Netanya, ongeveer dertig kilometer ten noorden van Tel-Aviv, op een podium in een zaaltje op een industrieterrein. Het publiek is gekomen om weer eens onbedaarlijk om zijn harde grappen – en dus eigenlijk om zichzelf – te kunnen lachen. De mens lacht nu eenmaal graag zijn grootste angsten weg. Maar Dov wil meer, wil zijn ‘echte’ verhaal aan hen kwijt. Is eigenlijk op zoek naar een waardevast oordeel.
Daartoe heeft hij een oude schoolvriend uitgenodigd, iemand met wie hij bij de zogenaamde Gadna heeft gezeten, een paramilitair programma dat jongeren voorbereidt op de militaire dienst, en die als rechter met pensioen is gezonden vanwege zijn boude vonnissen. Van hem wil hij de waarheid horen. Een doodsvonnis zou hij van hem zonder morren accepteren. Maar hoopt hij ergens niet op vrijspraak?
Het publiek wil entertainment, geen serieuze kwesties. Grappen en grollen in plaats van drama. Maar de Joodse humor is nu eenmaal verbonden met tragedie, met tot het uiterst uitgebeende zelfspot. Dov wordt naarmate het optreden vordert steeds harder, ontziet het publiek niet. Sterker nog, hij overlaadt ze met politiek-incorrecte bakken. Bijna alle bevolkingsgroepen zijn vertegenwoordigd en haken stuk voor stuk af.
En dan is er ook nog een dwergachtig vrouwtje dat het voor Dov opneemt, iemand die hem al van jongs af aan kent en weet dat hij deugt. Dat hij, zelf ook klein van stuk en met een jampotbril, haar als enige niet heeft gepest. Omdat hij zelf altijd de speelbal was. Om te overleven liep Dov vroeger vaak op zijn handen rond. Het hoofd bloeddoorlopen laat immers geen gepieker toe en het is moeilijk iemand tegen zijn schenen te schoppen als je niet in een eerste oogopslag de benen kunt vinden. Dov, en Grossman met hem, zet graag de wereld op z’n kop.
Het vrouwtje is de katalysator voor Dov. Zijn voorstelling radicaliseert. Hij straft zichzelf, soms letterlijk door zich hard in het gezicht te slaan. Grossman laat de tweestrijd van het publiek goed voelen. De voorstelling intrigeert, maar is tegelijkertijd ook bijna te confronterend, te eerlijk. Je beseft pas in de loop van het boek dat je onderdeel bent van het publiek. Dat je meelacht, meejoelt en tegenstribbelt. Kortom, dat je meevoelt.
Het is maar weinigen gegeven om een roman in de vorm van een stand-up voorstelling te schrijven. Je blijft tweehonderdvijftig pagina’s geboeid naar het podium kijken. Ontboezemingen worden afgewisseld met grappen, of met het begin van een witz die pas veel later, als een soort cliffhanger, zijn slot krijgt. En soms ook achterwege blijft zodat je er dan zelf maar een einde aan breit.
Af en toe is er contact tussen de komiek en de rechter, een knipoog, een blik. Steeds meer lijkt het een privévoorstelling. Het is alsof Dov de rechter aanzwengelt. Diens verhaal – zijn gemis, zijn vijftien jaar jongere vrouw is drie jaar geleden gestorven – vermengt zich langzaam met het (levens)verhaal van Dov. Het lijkt allemaal een spel, maar dat is het niet, het is bloedserieus. Ze gluren in elkaars hel. Af en toe zie je de ware toedracht. Dan neemt de komiek het clownsmasker af en lacht een gewone lach.
Niet de giftige giechel, niet het gegrinnik om eigen leed. Een simpele, menselijke lach, en in de zaal zijn toeschouwers die meteen met hem mee lachen. [ … ] Allen samen met hem pootjebaden in één moment van mildheid tegenover zichzelf.
Dov Grinstein staat ook voor de schrijver die middels zijn boeken op een podium staat, het publiek bedient (en manipuleert, zo men wil) en die ook eerlijk wil worden beoordeeld. Die zijn innerlijk binnenstebuiten keert, de wereld op z’n kop zet. Een confrontatie die het lezerspubliek soms eigenlijk evenmin aankan, maar die toch tot aan het einde blijft intrigeren. Dov zoekt erbarmen bij de rechter. Hij is de clou van de avond, een wrange – en voor wie het zien wil – een bijzonder aandoenlijke grap. Heb mededogen met de komiek, met de schrijver.
Komt een paard de kroeg binnen is opnieuw een meesterstuk van Grossman, een vormtechnisch wonder. Laat u door de voor de Nederlandse markt wellicht wat carnavaleske titel niet misleiden. Of wel, er valt in deze roman in elk geval genoeg te (grim)lachen.
Guus Bauer
David Grossmann – Komt een paard de kroeg binnen. Vertaald door Ruben Verhasselt. Cossee, Amsterdam. 256 blz. € 19,90.