Recensie: Maarten ’t Hart – Magdalena
Een hupse dominee en een zondvloed aan tranen
Gisteren won Adriaan van Dis met Ik kom terug de Libris Literatuur Prijs, een van de boeken die we tot het genre ‘moederboeken’ rekenen. Ik denk nog even terug aan Sprakeloos van Tom Lanoye, een boek dat geen enkele grote prijs won, maar dat als literair werk met kop en schouders boven het boek van Van Dis uitstijgt. Magdalena van Maarten ’t Hart kwam dit voorjaar uit en is een bestseller geworden, maar ook zijn moederboek verbleekt bij het taalrijke Sprakeloos.
Magdalena van der Giessen werd geboren in 1920 en werd dik negentig jaar oud. In Magdalena haalt Maarten ’t Hart herinneringen op aan zijn moeder en probeert hij rudimentair haar jeugd te reconstrueren, maar de rode draad in het verhaal vormt toch de achterdocht die zij koesterde ten opzichte van vader ’t Hart. Ze vermoedde dat hij, grafdelver van beroep, een heleboel ‘mokkels’ erop na hield. Haar paranoia gaat zo ver dat ze haar man controleert op de begraafplaats en dat ze regelmatig een kind met hem meestuurt opdat hij maar niet buiten de pot pist. In werkelijkheid was vader ’t Hart de deugdzaamheid zelve. Daarnaast komen de gebruikelijke taferelen over dominees en de strenge gereformeerde wereld weer langs en je hebt de gebruikelijke Maarten ’t Hart.
Maar allesjezus, wat is dit boek slecht geschreven! Ik ben een liefhebber van ’t Hart, ben dankzij De aansprekers de literatuur ingerold, op Tzum plaatsen we met graagte zijn gesproken recensies, hij heeft prachtige boeken op zijn naam staan, maar die stammen allemaal uit het begin van zijn carrière. Vorig jaar stond Een vlucht regenwulpen nog op het programma van Nederland Leest en dat boek bleef volledig overeind na al die jaren. In de afgelopen jaren is er echter een toontje in het werk van ’t Hart geslopen dat bijna elk boek bederft. Het lijkt ook wel of er geen redacteur meer kijkt naar de stijl van het boek. Maarten ’t Hart verkoopt wel en dan plempen we het boek gewoon op de markt en zie: de verkoopcijfers geven de uitgeverij gelijk.
Wat moet je met geborneerde opmerkingen als:
Dat laatste is vreemd, want haar moeder was een buitengewoon beminnelijk, uiterst sociaal iemand, een hartelijke, vrolijke vrouw, behept met een opvallende, eigenaardige karaktertrek die echter toch in vrij ruime mate bij met name vrouwen aangetroffen wordt: een ongeneselijke babbelzucht.
Wat moet je met die zinnen die beginnen met ‘Ach’ of ‘Och’ of ‘O, o, o’.
Ach de gouden jaren van bijna volledige symbiose.
Als er een vrouwelijke dominee langskomt is het meteen een hupse dominee, ‘want nooit zou ik die hupse, als een kleuterleidster ogende jongedame voor een dominee hebben versleten’. Een bladzijde later: ‘De hupse dominee’; een bladzijde later ‘Ik vind ’t wel wat hebben, zo’n hups domineetje in een minitoga met lange laarzen eronder.’ O, o, o, wat een pret met de hupse dominee.
Het boek wordt onbedoeld grappig in de beschrijving van de zondvloed aan tranen. Vooral met mensen die last van waterlanders hebben of mensen die in snikken uitbarsten. Het begint nog onschuldig als moeder een foutje maakt in een patroon.
Dat was steevast een vreselijke gebeurtenis, die met recht uitbundig beweend werd. En dan weende ik mee, want als mijn moeder in tranen was, was ik onveranderlijk ook in tranen. En in tranen was ze vaak genoeg, vooral op maandag als ze de was deed. Dan snikte ik altijd blijmoedig mee.
Een paar bladzijden later:
Waarop ik in snikken uitbarstte, want tegen dat soort chantage was ik destijds niet opgewassen. En dan kreeg ook mijn moeder tranen in haar ogen en stonden of zaten we samen een poosje te grienen.
Een bladzijde later: ‘Wanhopig snikkend’. Weer verder:
‘Nee, doe dat nou niet,’ zei ik en ik barstte in snikken uit. Net als mijn moeder kan ik mijn tranen op afroep laten vloeien.
En hij is niet de enige in de familie, want toen oom Jaap vertelde over het overspel van zijn vriend ‘barstte hij in snikken uit.’
Twee bladzijden later herinnert ’t Hart zich weer het tranendal bij de was.
Weer zag ik voor mij hoe mijn moeder steevast op maandagmorgen, als zij het wasgoed in de voor een halve dag gehuurde wasmachine propte, de witte lakens alvast rijkelijk bevochtigde met haar tranen. Enorme waterlanders waren het altijd, en ze gleden geruisloos, in statige processie, onophoudelijk over haar dieprode wangen naar het wasgoed.
Twee zinnen later: ‘Antwoord gaf ze dan niet, maar ze begon dan echt te snikken. En dat gaf geluid, terwijl die waterlanders in stilte daalden.’
Een bladzijde later: ‘Aangezien de waterlanders vrijwel elke week de vuile was bevochtigden (…) ze bleef rustig doorsnikken (…).’
Er zit, kortom, nogal wat herhaling in het boek, naast herhalingen van de beschuldigingen van de moeder aan het adres van de vader ook letterlijke herhalingen van anekdotes (bijvoorbeeld dat vader in de oorlog na spertijd weg was). En soms wil je juist meer informatie, maar dan moet je dat zelf maar opzoeken:
Hoe hij uiteindelijk terechtgekomen is, heb ik beschreven in mijn roman De jacobsladder, dus daar kan ik naar verwijzen.
De oubollige stijl (‘altoos’, ‘gemelijk’ , ‘o, o, o’), die vroeger ontbrak of steviger werd geredigeerd, maken het boek potsierlijk en de vele zijpaden die ’t Hart bewandelt, leiden af van het verhaal over de moeder. Een heel hoofdstuk om uit te rekenen dat het fysiek onmogelijk is om alle dieren ter wereld op de ark van Noach te krijgen, dat is toch wel wat vermoeiend. Hij verdiept zich niet in zijn moeder (en haar geloof), maar probeert nog steeds zijn eigen ongeloof te beargumenteren. Voor een atheïstische lezer als ondergetekende zijn dat wel erg lange hoofdstukken.
Helaas eindigt ’t Hart zijn boek ook zo. Niet de moeder staat centraal, maar zijn gevecht tegen het geloof van de moeder. De Apostolische Geloofsbelijdenis en het Onzevader worden zinsnede voor zinsnede ontleed, weerlegd of belachelijk gemaakt. Bij ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’:
En brood, waarom juist brood? Veel zetmeel, dus dikmakend, weinig vitamines, dus niet erg zinvol met het oog op de gezondheid. Veel beter zou zijn: geef ons heden ons dagelijks stronkje broccoli.
Er zijn natuurlijk lezers die zich op de dijen slaan van het lachen bij het lezen van zo’n alinea, maar daartoe behoor ik niet. Wie van ’t Hart houdt, herleest zijn vroege werk.
Coen Peppelenbos
Maarten ’t Hart – Magdalena. De Arbeiderspers, Amsterdam, 350 blz. € 19,99.
Dank je wel Coen voor je recensie. Ik herken me grotendeels in de beschreven bevindingen. Zelfs voor een christelijke lezer als ondergetekende komt de sarcastische tot zelfs cynische houding van \’t Hart over als langdradig en zielig en oppervlakkig. Ik heb te doen met \’t Hart verzonken in het moeras van zijn jeugd. Magdalena, zijn moeder, komt er bekaaid vanaf: in plaats van de beloofde hoofdpersoon (de suggestie van de titel van het boek) is haar rol gedegradeerd tot niet meer dan een vehikel waarmee de auteur z\’n gal moet lozen. Zelfs na zovele jaren had men toch meer groei in persoonlijkheid en rijpere bezinning mogen verwachten.
Fokko Horst
Het gereformeerde leven had en heeft ook voor mij ook echt niet meer te bieden.
Ik denk dat dhr het Hart de waarheid schrijft. Anders had hij het wel anders vermeld.
Het boek geeft de werkelijkheid weer zoals het voor hem was.
Ik kan niet anders zeggen dan dat dat ook voor mij geldt.
Wat zijn er wat mensen geestelijk vernield door dat geloof, maar vooral door het instituut kerk.
vrgr Martin Veenstra
Bij het lezen van dit boek had ik heel vaak het gevoel dat er geen eindredacteur aan te pas was gekomen door de vele herhalingen en potsierlijke zinnen. Jammer. Er had veel kunnen worden geschrapt maar er staat ook veel moois in en de liefde voor zijn moeder is altijd groot geweest ondanks haar paranoia. Toevallig was Fik Meier van de week op het journaal die vertelde over Flavius Josephus waaraan Maarten ook refereert in zijn boek.(de historische Jezus heeft waarschijnlijk nooit bestaan)
Het lezen van dit boek geeft me ook het gevoel dat ik dichter bij de ziel van \’t Hart dan dat van zijn moeder kom, in ieder geval niet omgekeerd. Jammer.
Hoewel \’Magdalena\’ mij zeer boeide, heb ik mij geërgerd aan \’t Harts uitweiding over de geschiedenis van de ark van Noach.Ieder met enige Bijbelkennis weet toch dat het zondvloed verhaal stamt
van het Mesopotamisch Gilgamesh-epos? Het behoort tot dezelfde categorie als de scheppingsverhalen en de toren van Babel en als jongen moet hij al in die richting hebben gedacht. Zijn kinderachtige berekeningen komen mij daarom als zeer irreëel voor.
Wat me ook heel erg tegenstaat is zijn negatieve \’ontrafeling\’ van de Apostolische Geloofsbelijdenis en het Onze Vader aan het eind van het boek. Wat een kinderachtige weerlegging – welhaast iedere hedendaags betrokken PKN-Protestant heeft hier zijn eigen gedachten over, maar houdt beide belijdenissen in ere als behorend tot het warme decorum van de protestantse leer en liturgie.