Recensie: Marieke Groen – De andere familie Klein
De hoeksteen van de samenleving
Marieke Groen (1966) is inmiddels al weer toe aan haar vijfde boek. De andere familie Klein is een vlot leesbare roman over het pubermeisje Amber dat niets liever wil dan ontsnappen aan de thuissituatie. Het gezinnetje Klein bestaat naast Amber uit vader, moeder en een jonger broertje. Haar escapisme is begrijpelijk. Moeder is iemand die graag haar regeltjes oplegt, op het dwangmatige af, die niet of nauwelijks met man en kinderen communiceert, maar wel met terdoodveroordeelden in de VS, en papa heeft een kort lontje, een bulderstem en losse handen.
Zou het zo kunnen zijn dat Groen terug heeft gegrepen op (een gedeelte van) haar eigen kinderjaren? Zo rond de middelbare leeftijd zijn schrijvers er rijp voor. Hebben ze zelf kinderen gekregen of zogezegd een tweede jeugd beleefd. Losgezongen van het sentiment, kunnen ze de gebeurtenissen laconieker weergeven. Een zekere melancholie is natuurlijk wel toegestaan c.q. is daarbij eigenlijk een must. Een verplaatsing naar een ander tijdsgewricht, zoals in de voorliggende roman, is daarbij een pre.
Maar goed, voor hetzelfde geld heeft Groen zich, zoals het een waarachtig schrijver betaamt, ingeleefd in mogelijke wrijvingspunten binnen ‘de hoeksteen van de samenleving’. De moeder raakt overspannen – van zichzelf, me dunkt – maar Amber krijgt van de vader de schuld terwijl ze nauwelijks puberaal gedrag vertoont. Al zijn frustraties leeft vader op de kinderen uit, vooral op Amber.
Ze heeft een beugel en komt gemakkelijk aan, (school)vriendinnen heeft ze niet. Haar broertje is een kneusje met een lui oog en eczeem. De vader vraagt zich weleens af of dat echt zijn kinderen zijn. Amber is, en dat wordt haar keer op keer ingewreven, een ongelukje. Moeder stond met een dikke buik voor het altaar. Het broertje is gepland, maar ook ‘mislukt’.
‘Een echte schoonheid zal het nooit worden,’ zegt de vader, ‘maar er zijn zat mannen die dat niks interesseert.’
Groen concentreert de ellende mooi in een scène met een pot pindakaas. Vader walgt ervan. Wanneer broertje, die ook niet gevrijwaard is van lichamelijk geweld, een pot bij vader voor de neus houdt en een liedje zingt over poep, smijt de vader de pot in de achtertuin. Daar blijft de pot liggen. Moeder koopt een nieuwe pot die altijd aan de rand van de tafel blijft staan, zo ver mogelijk van vader vandaan. Iedereen doet alsof er niets is gebeurd.
De eigenwaarde van Amber is laag. Ze is zelf ook gaan geloven dat ze een vies vet varken is en stopt met eten.
Ze pakt een viltstift uit een la. Heel langzaam, heel secuur tekent ze een stippellijn van haar linker- tot haar rechterzij. Ze duwt een borst omhoog en trekt eronder een streep. Rond haar buik een kring van pijltjes. Ze trekt haar broek naar beneden. Pijltjes op haar dijen, haar billen. Kruisjes waar het mes moet beginnen met snijden. Met een mengeling van afschuw en tevredenheid bekijkt ze het beeld in de spiegel, een levend patroon voor een nieuw meisje.
Heel sterk.
Amber vlucht in doodsfantasieën, spijbelt veel om met een buurjongen in een leegstaand pand rond te spoken. Dezelfde buurjongen waar het thuis heel anders lijkt toe te gaan. Hoewel ze heel anders heten, ook een ‘familie klein’. De andere familie waar Amber zo naar op zoek is. De onmacht, de onrust, het onrecht ook, druipt er vanaf. Amber kan eigenlijk nergens terecht, behalve in het leegstaande pand. Maar haar spijbelgedrag wordt door vader bestraft. Hij besluit zijn handen van haar af te trekken en zegt geen woord meer tegen haar. Wrang genoeg het mooiste stuk van de roman. De kern, zou je kunnen zeggen. Ondanks alles probeert Amber om weer bij hem in het gevlei te komen. De twijfel bij elk woord. Wat willen ze precies horen? Amber heeft bijna letterlijk geen eigen stem, geen eigen taal. De ontkenning, de afwijzing van de vader komt behoorlijk hard aan.
Er zijn ook nog ooms en tantes en natuurlijk opa en oma. Hun huis is een rustpunt. Maar opa overlijdt en oma dementeert daarna in rap tempo. Ook dat huis wordt een soort spookhuis, waar Amber in de grote vakantie wordt gestationeerd om als een gratis huishoudhulp voor oma te zorgen. Ze vindt het best. Voor het eerst heeft ze een eigen plek. Groen, een bekwaam verhalenverteller, schetst heel invoelbaar de verwijdering van de familie en de opluchting. Maar uiteraard moet oma op een gegeven moment naar een verzorgingstehuis. Met lood in haar schoenen moet Amber weer terug naar haar ouders. Maar ze heeft intussen zelf voor een ontsnappingsmogelijkheid gezorgd. Is haar dat gegund?
De andere familie Klein is particulier, authentiek, goed verteld. Technisch correct ook. Groen spreekt consequent over de moeder en de vader, op die manier de afstand tussen de familieleden duidelijk weergevend. Ook het broertje komt niet los van het lidwoord. Hij is iemand voor wie Amber wel genegenheid voelt, maar die ze zelf als een soort uitlaatklep, als een zondebok gebruikt. Die ze eigenlijk bewust op afstand houdt.
De taal van Groen zwenkt een weinig, maar dat past precies bij de tweestrijd van Amber, bij de spagaat tussen kind-zijn en jezelf zien te redden. Het gedwongen vroegtijdige volwassen worden, op eigen benen staan. De andere familie Klein herbergt sterke scènes en goede vondsten. ‘De hitte is massief als beton.’ ‘Haar stoel is haar eiland.’
De vader is een tiran, de moeder een neuroot, Amber wil vluchten. Oma wordt dement, opa heeft een buitenechtelijk kind. De veelheid aan gezinsproblematiek zorgt her en der voor wat vrijblijvendheid. Maar goed, elk huisje heeft z’n kruisje, en sommige huizen hangen er vol mee.
Guus Bauer
Marieke Groen – De andere familie Klein. Thomas Rap, Amsterdam. 240 blz. € 18,90.
Dag Coen,
Goeie tekst heb je geschreven, al komt ie me wel bekend voor. Ha
Hij is weer helemaal van jou.