Recensie: Mira Feticu – Tascha, de roof uit de Kunsthal
Een smoothie, een Bloody Mary, maar dan anders
Over de even spectaculaire als eenvoudige schilderijenroof uit de Rotterdamse Kunsthal is er sinds 2012 veel inkt gevloeid. Wie was Radu D? Heeft hij oorspronkelijk de schilderijen begraven op het kerkhof van Carcaliu, een arm boerendorp in Zuidoosten van Roemenië? En heeft zijn moeder Olga de schilderijen werkelijk opgegraven en verbrand om zo het bewijsmateriaal tegen haar zoon te vernietigen? Tascha, de vriendin van de hoofdverdachte blijft in deze kunstroof meestal buiten beeld. In haar boek Tascha gaat de Roemeense schrijfster Mira Feticu op zoek naar de vrouw achter het gangsterliefje.
Feticu (°1973) debuteerde in 1993 als dichteres, maar bekeerde zich al snel tot proza. In 2010 promoveerde ze tot doctor in de Letteren in Boekarest en leerde naarstig Nederlands, de taal van het land waarnaar de liefde haar voerde. In 2012 debuteerde ze in het Nederlands met de roman Lief kind van mij over de verhuizing naar Nederland van een Roemeens meisje, haar ontluikende seksualiteit en zoektocht naar de liefde. Een jaar later verscheen De ziekte van Kortjakje waarin ook ditmaal de zoektocht naar liefde centraal staat. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Feticu in Tascha voor een derde maal dezelfde thematiek aanhaalt. Tascha, het mooiste meisje van het dorp, is de vriendin van crimineel Radu. Ze volgt haar geliefde naar Nederland waar ze in het prostitutiemilieu belandt.
Het verhaal van Tascha speelt zich afwisselend af in Nederland en Roemenië. Wanhopig doen de beide politiekorpsen hun best om de gestolen schilderijen terug te vinden. Het is echter een verloren zaak, want heeft Radu immers niet bekend dat zijn moeder de schilderijen verbrand heeft? Het ganse verhaal over de roof en de daders kan je lezen op de website van NRC Handelsblad. Heeft het zin om dan nog te duiken in het hoofd van een nevenpersonage?
Versta me niet verkeerd. Het is zeker een verdienstelijke poging van Feticu om in het hoofd van Tascha te willen duiken, omdat ook hier de zoektocht naar liefde van het hoofdpersonage de rode draad van het boek vormt. Spijtig genoeg doet Feticu dit te clichématig. Radu wordt afgeschilderd als een psychopathische kloothommel die de hond van Tascha onthoofdt omdat ze niet doet wat hij verlangt. Wanneer ze, als prostitué in Nederland, haar eerste klant niet durft te ontvangen, gooit hij haar gewoon op straat. Ze dwaalt door de nachtelijke stad, maar denkt er op geen enkel moment aan om naar de politie te gaan om aangifte te doen. Feticu slaagt er niet in om haar personages te laten groeien. Er is geen enkel moment dat je gelooft dat er toch ergens een beetje goed in Radu zit, of dat Tascha toch even in opstand zou komen. Neen, gewillig gaat ze met haar benen open om met het prostitutiegeld haar man te laten genieten van luxe. Nergens een moment van opstand. Determinatie in het kwadraat: alles was, is en zal altijd zo blijven. Ook de politieagenten worden tot karikaturen van zichzelf herleid. De Nederlandse agenten trekken naar Roemenië maar blijven slechts buitenstaanders in het geheel. Politieverslagen worden pas naderhand vertaald en de meest belangrijke conversaties vinden plaats in het Roemeens, waardoor ze tot onbelangrijke pionnen gedegradeerd worden. De Roemeense rechercheurs doen bij momenten denken aan De Funes’ gendarmes de Saint-Tropez. Het lijkt erop dat hun belangrijkste opdracht erin bestaat hun buitenlandse collega’s te overtuigen dat Roemeense mensen zeer gastvrij zijn: veel eten en lachen. Pas als er agenten uit Boekarest ten tonele verschijnen is er sprake van enige beroepsernst.
Terwijl ik de plot nog met de mantel der liefde kan bedekken heb ik meer problemen met het taalgebruik van de schrijfster. Oké, ik zal wellicht over 3 jaar geen boek in het Roemeens schrijven, maar toch heb ik bij momenten moeite met de beelden die Feticu gebruikt. Wanneer Tascha op de eerste avond in Rotterdam ongesteld blijkt, moet het prostitutieplan noodgedwongen uitgesteld worden. ‘Een dun straaltje bloed zakte verlegen tussen haar dijen en iriseerde het water. Het veranderde het water in een smoothie, een Bloody Mary, maar dan anders.’ Of wat te denken van de reactie van een bewaker wanneer twee wildvreemde Nederlandse agenten aankloppen bij het bureau in Boekarest? ‘Uit het hokje verscheen iemand die een vloek mompelde. Toen hij de gezichten van de twee mannen bij de poort zag, zei hij kort: ‘Oeioei!’, keerde terug naar het hokje en draaide een telefoonnummer.’ Ik kan me niet voorstellen dat iemand die een seconde daarvoor nog vloekt plots ‘oeioei’ zou zeggen wanneer hij onbekenden ziet. Wanneer Feticu de omgeving van het desolate Roemeense platteland beschrijft, doet ze dit heel accuraat, waardoor ik als lezer binnendring in het harde bestaan van de lokale bevolking. Spijtig genoeg zijn deze momenten te schaars om het geheel te redden.
Schrijvers schrijven om gelezen te worden. Uitgevers publiceren boeken om winst te maken maar ook om talent een kans te geven om ontdekt te worden. Met een onderwerp als de overbekende roof uit de Kunsthal, een Roemeense schrijfster die zich perfect kan inleven in leven en lijden van haar landgenoten en die bovendien de zoektocht naar liefde tot hoofdthema van haar oeuvre gemaakt heeft, moet uitgeverij Jurgen Maas zeker geen moment geaarzeld hebben. De verwachtingen lagen hoog, spijtig genoeg slaagt Feticu er maar gedeeltelijk in om deze in te lossen.
Yves Joris
Mira Feticu – Tascha, de roof uit de Kunsthal. Jurgen Maas , Amsterdam, 192 blz. € 17,95.
Toeval bestaat niet! Heb ik net de nieuwe roman van Mira Feticu uit, verschijnt er een recensie op Tzum! Vol enthousiasme over het boek hoop ik dat te kunnen delen met de degene die het artikel ondertekent: Yves Joris. Maar valt dat even tegen, zeg! Naarmate ik het stuk van Joris verder lees, bekruipt me het gevoel dat deze recensent niet ”Tascha. De roof uit de Kunsthal” van Mira Feticu heeft gelezen maar iets heel anders, of in ieder geval dat hij bar weinig van Feticu’s roman begrepen heeft (of ervan heeft willen begrijpen).
En dat laatste breng ik dan weer in verband met de vraag van Joris die ik als boekenliefhebber echt helemaal niet begrijp: wat voor zin het nog zou hebben om een boek over een onderwerp te schrijven dat al uitgebreid in het nieuws is geweest?
Deze negativiteit of vooringenomenheid bepaalt helaas ook de toonzetting van zijn recensie. Joris spreekt van clichés, die ik juist mooie, pittoreske beelden zou noemen en die iedereen met belangstelling voor de Balkan of in het algemeen: het buitenland, laten genieten. Ik ben er ook nog niet helemaal uit welke aanduiding ik zou moeten gebruiken voor het stuk van Joris, die – zo lees ik op internet – als bankklerk zijn brood verdient en in zijn vrije tijd redactiewerk doet op het gebied van „creatief schrijven”. Onkundig, arrogant, tendentieus? Laten we het houden op „creatief geschreven”. Het beeld dat Joris schetst in zijn boekbespreking komt namelijk in de verste verte niet overeen met de inhoud van de roman. En dat is jammer, kwalijk zelfs, als je je recensent noemt.
Een paar voorbeelden:
Met een nonchalance die aan onverschilligheid grenst, noemt Joris de hoofdpersoon Tascha botweg „de vriendin van crimineel Radu die haar geliefde naar Nederland volgt”. Ongelofelijk! Hoe kun je mensenhandel zo vergoeielijkend beschrijven? Alsof er geen drama bestaat, een drama van een meisje dat lichamelijk en psychisch wordt mishandeld en dat zich in een afhankelijkheidspositie „beschikbaar stelt voor seksuele diensten” (zoals mensenhandel in de strafwet sec en bijna eufemistische is gedefinieerd), in het boek indringend wordt beschreven.
Sterker nog, Joris verwijt Feticu dat zij de „geliefde”, mensenhandelaar Radu, afschildert als een „psychopathische kloothommel die de hond van Tascha onthoofdt omdat ze niet doet wat hij verlangt.” Juist ja! Als Joris zich ook maar even in de problematiek van mensenhandel zou hebben verdiept – dat overigens het centrale thema van dit boek vormt, en niet “de zoektocht naar liefde” of “het ganse verhaal over de roof” zoals Joris meent, zou hij hebben begrepen dat het martelen van huisdieren inderdaad een van de beproefde methoden van mensenhandelaren en pooiers is; op deze wijze weten zij namelijk veel druk uit te oefenen op de toch al kwetsbare meisjes die zij in hun macht hebben, zonder gevaar voor strafrechtelijke sancties. Mira Feticu beschrijft dat heel indringend. En zonder omhaal van woorden. Joris zou dan ook geweten hebben dat slachtoffers van mensenhandel inderdaad haast nooit naar de politie durven te stappen om aangifte te doen. Ook hier een accuraat beeld dat wordt gecreëerd door Feticu. “Op welke wereld leeft u, meneer Joris?” zou ik hem willen vragen. En ja, Feticu heeft het heel goed gedaan nu zelfs de kennelijk weinig empathische recensent het beeld van een “kloothommel” krijgt wanneer het over Tascha’s pooier gaat; immers, dat is toch wel een gerechtvaardigde term voor iemand die in werkelijkheid verdachte of veroordeelde is in talloze strafzaken, uiteenlopend van kunstroof, geweldpleging, mensenhandel en doodslag.
Een ander verwijt is dat Tascha niet “toch even in opstand” komt? Als je een dergelijk kritiekpunt leest, vraag je je werkelijk af of de recensent het boek wel heeft uitgelezen. Want dat is nu juist de clou van het verhaal!
Of een ander vermeend kritiekpunt (waarom kritiek, trouwens?): Dat de Roemeense rechercheurs die zijn betrokken bij de zoektocht naar de schilderijen “bij momenten” aan De Funes doen denken. Inderdaad, een typerende vergelijking! Maar helaas is het geen vondst van Joris, zoals de lezer van zijn recensie mogelijkerwijs zou denken; het zou Joris hebben gesierd als hij eerlijk had vermeld dat dit de opmerking is van een van de personages in het boek.
De vraag rijst hoe we een recensie die met zulke premissen begint nog serieus kunnen nemen. En ook: of de auteur ervan niet een veel te grote broek aan heeft als hij “het plot” (correct Nederlands is overigens DE plot, meneer de creatief-schrijver-recensent!) nog “met de mantel der liefde kan bedekken”, maar “meer problemen met het taalgebruik” van Feticu heeft. Joris zegt in dit verband: “Oké, ik zal wellicht over 3 jaar geen boek in het Roemeens schrijven, maar toch heb ik bij momenten moeite met de beelden die Feticu gebruikt.” Hm. “Maar wel een boek in het Frans dan? Of überhaupt een eigen boek in het Nederlands?” zou ik Joris willen vragen.
En wat is het nu waar Joris moeite mee heeft: taalgebruik of beelden? Want over de pakkende stijl, het doeltreffende woordgebruik, etc. van het boek zegt Joris uiteindelijk niets. En de beelden zijn juist schitterend, ook die Joris citeert. Begrijpt u het nog? Joris doet hier een poging tot redenering die nog niet eens voor sofisme door kan gaan. In enkele regels toont hij hier slechts dat zijn eigen taalgebruik nog wat verbetering behoeft, dat er nog wat aan zijn manier van redeneren schort, en – met de voorbeelden die hij citeert en waar hij kennelijk moeite mee heeft – dat zijn inlevingsvermogen ietwat beperkt is als het gaat om de Roemeense mentaliteit en manier van spreken.
Ik weet nu dat ik in de toekomst geen recensie van Yves Joris meer zal lezen, maar zeker wel het volgende boek van Mira Feticu!
Jan den H., lezer,
betrokken bij project ter bestrijding van mensenhandel
1 U heeft wel heel veel woorden nodig en verschuilt zich daarna laf achter een afgekorte naam, op een manier zoals misdadigers hun naam in de krant afgekort zien. Schrijf met open vizier.
2 Waarschijnlijk leest u nogal slecht, want Joris maakt geen bezwaar tegen het onderwerp, maar wel tegen de stijl en de vlakke karakterisering van de karakters en geeft daar treffende voorbeelden bij.
3 Het is inderdaad \’de\’ plot en niet \’het\’ plot, een fout die ondergetekende dienstdoende redacteur ook altijd maakt. Dat die is blijven staan is dus aan mij te danken. Inmiddels heb ik die fout hersteld, waarvoor dank.
Beste Jan,
Bedankt voor deze uitgebreide commentaar die ik met veel aandacht gelezen heb. Ik geef u inderdaad gelijk dat er een slordigheid in de tekst geslopen is en dat \’het plot\’ inderdaad \’de plot\’ moet zijn. Met dank voor deze close reading.
In de eerste plaats stel ik me de vraag of het feit dat ik op een bank werk relevant is binnen de context van de recensie. Net als u ben ik een fervent lezer die kan genieten van een uitgesponnen gedachte of een perfect geformuleerd adjectief. Deze liefde voor het woord probeer ik al jaren met veel gevoel voor objectiviteit met mijn medemens te delen.
Ik begin mijn recensie met de vraag of het inderdaad nog wel zin heeft om te schrijven over een onderwerp dat de meeste mensen kennen. Dat u dit geheel uit de context trekt is uw goed recht, maar ik beantwoord die vraag wel degelijk. Ik noem het een verdienstelijke poging die voor mij niet of matig geslaagd is. U noemt deze vraag vooringenomenheid en doet dan heel veel moeite om mij vakkundig met allerlei vormen van rethoriek van mijn vooringenomenheid/negativiteit te overtuigen. Ik kan u hier alleen maar voor danken. Dit is juist het bewijs dat er gelukkig mensen zijn die op een andere manier naar een onderwerp kijken. Persoonlijk ben ik een grote fan van David Ray Pollock, terwijl mensen in mijn naaste vriendenkring (geen ongeletterde bankklerken trouwens 😉 zijn werk maar niets vinden.
Dat ik mensenhandel vergoelijk lees ik nergens in mijn recensie. Ik vind dit spijtig, want hier legt u vanuit uw functie woorden in mijn mond die getuigen van weinig tact. Ik ben bankier en met andere woorden een even grote kloothommel als die Radu?
Beste Jan, toen men Liberace ooit vroeg of hij zich niet stoorde aan de mensen die zijn muziek niet smaakten, antwoordde deze gevat dat \’he cried the whole way to the bank\’. Smaken verschillen, nogmaal dank ik u voor uw pleidooi voor het boek en ik hoop dat mensenhandel zeker nooit tot een fait divers herleid zal worden. Dat u me op basis van een zin beticht van nonchalance die aan onverschilligheid grenst, vind ik spijtig genoeg niet de bal spelen maar de man vanuit uw functie als projectmedewerker ter bestrijding van mensenhandel.
Ik hoop dat deze lange reactie waarin ik uw vurig pleidooi voor het boek apprecieer, maar de persoonlijke aanval van gefrustreerde bekrompenheid niet,bewijst dat (zoals reeds eerder vermeld) men over smaken kan redetwisten.
met vriendelijke groeten,
letterliefhebbende bankier,
Yves
plot
plot (geen afbreking)
/plɔt/
zelfstandig naamwoord; de (m) + het; meervoud: plots
(1725) Engels
(Van Dale)