Recensie: Patrick Modiano – Om niet te verdwalen
Het verleden, een indringer
Net als Arjen Fortuin was ik cru uitgedrukt een Modiano-maagd, iets wat eigenlijk niet zou moeten – de man heeft inmiddels al zo’n twintig romans op zijn naam staan, en zijn oeuvre wordt hogelijk geprezen, ondanks dat hij, wederom cru gezegd, telkens hetzelfde boek schijnt te schrijven –, maar de Nobelprijs leek me een goede reden om zijn nieuwste, Om niet te verdwalen, te gaan lezen. Nog even over dat maagd-zijn; het was wellicht niet al te cru, een boek is immers in zekere zin een vorm van gepenetreerd worden. De lezer laat zich immers het gelezene tot zich doordringen. Modiano’s nieuwste, met een verleidelijke lengte van 152 bladzijden – je leest het op een lentemiddag uit, goed twee middagen – was overigens al geschreven voordat het blijde nieuws uit Stockholm kwam, dus we kunnen er zeker van zijn dat we een onvervalste Modiano krijgen. Door een zinnetje aan het begin van het boek besefte ik dat het lezen eveneens als actieve penetratie kan worden beschouwd: ‘Het was vreemd om zo onverhoeds in het leven van andere mensen binnen te dringen.’ De levens van anderen zijn het die we tot ons nemen. Of is het gluren?
Enfin, de roman. Een kluizenaar-achtige of beter gezegd ietwat vereenzaamde en argwanende schrijver, Daragane, die alleen nog maar Buffon, een achttiende eeuwse bioloog, leest, vanwege de heldere stijl, wordt op een dag in een heet, nazomers Parijs opgebeld door iemand met een ‘weke en onheilspellende stem’. De man zegt zijn adressenboekje te hebben gevonden, in het buffet van het gare de Lyon zo krijgt hij te horen tijdens de overhandiging, die op voorstel van Daragane in een café plaatsvindt. De vinder, die luistert naar de heerlijke naam Gilles Ottolini, biecht eveneens op dat hij het heeft doorgebladerd en een naam was tegengekomen die hem interesseerde: Guy Torstel. Die naam zegt Daragane even niets, hoewel hij hem heeft genoemd in zijn eerste roman, De duisternis van de zomer, waarop hij wordt gewezen door Ottolini, die alles van hem heeft gelezen, wat hij later van zijn vriendin zal horen, iets wat hem op zijn hoede doet zijn. De naam Guy Torstel heeft hij gebruikt vanwege de klank, vertelt hij zichzelf, verder denkt hij geen speciale herinneringen aan de man te hebben, een boekhandelaar, die hij zo’n vijftig jaar eerder had ontmoet. In het ‘dossier’ dat hij ontvangt van de vriendin van Ottolini leest hij over een moord op ene Colette Laurent en komt hij enkele bekende namen tegen, maar hij wil er verder niet aan. Hij vreest dat hij achtervolgd zal worden door Ottolini, in wie hij een chanteur ziet, een vermoeden dat wordt bevestigd door Ottolini’s vriendin, die hem in vertrouwen neemt; dat hij moet uitkijken voor hem, een louche figuur, die informatie over hem heeft ingewonnen. Het is natuurlijk ook onduidelijk of hij die vriendin kan vertrouwen, misschien is er sprake van een samenzwering.
Hoe dan ook maakt deze onvoorziene confrontatie iets in hem los; er ontstaat verwarring, want heden en verleden beginnen door elkaar te lopen (‘en dat lijkt niet zo verwonderlijk, aangezien ze slechts door een dunne wand van cellofaan waren gescheiden’), en ondanks dat Daragane niet wil en niet kan (verdringing?) komt een stroom herinneringen op gang waarin ene Perrin de Lara en vooral Annie Astrand, de namen uit het ‘dossier’, figureren en steeds meer contouren lijken te krijgen. Met de nadruk op ‘lijken’. Er zit nota bene een foto bij van hem als kind. Het verleden krijgt Daragane toch in zijn greep; na eerst vluchtig het ‘dossier’ te hebben gelezen en wat te hebben gemarkeerd probeert hij op een gegeven moment van ‘de nachtelijke stilte te profiteren’ om het helemaal te lezen:
Hij werd geconfronteerd met een palimpsest waarop alle achtereenvolgende teksten zich hadden vermengd en over elkaar heen schoven, krioelend als de bacillen onder een microscoop.
De lezer wordt meegezogen en probeert wijs te worden uit de informatie in een relaas waarin mensen zich ontdoen van hun namen als een regenjas. Verder zijn er geschrapte hoofdstukken, oude pasfoto’s, verdwenen sleutels en andere verloren voorwerpen. Pourquoi? Tot en met viervijfde van het boek is vrijwel alles nog steeds een raadsel, maar de indringende manier waarop Modiano schrijft, maakt dat je het wilt oplossen. Wat is er allemaal gebeurd dat Daragane zo huiverig is om zijn verleden voor de geest te halen? En wie is Annie Astrand precies, die zo belangrijk voor hem lijkt te zijn geweest, belangrijker dan zijn moeder. Ja, wie is Daragane zelf? In haar bespreking van de roman in NRC Handelsblad wees Margot Dijkgraaf op Modiano’s nobelprijsrede, waarin hij vertelde dat zijn ouders bijna altijd weg waren en dat ze hem bij vrienden achterlieten van wie hij niets wist. Het gissen is kennelijk nooit opgehouden, want het is de essentie van deze roman. Als motto kreeg het boek een citaat van Stendhal:
De werkelijkheid van de feiten kan ik niet geven, ik kan er alleen maar de schaduw van laten zien.
Er staan af en toe mooie zinnen in (‘Het uur naderde waarop de schmink barstjes begint te vertonen en men zich makkelijk laat verleiden tot het doen van allerlei bekentenissen’, ‘Een boek schrijven was voor hem ook een manier om lichtsignalen of morseseinen uit te zenden’) Een tikkeltje amateuristisch, het moet gezegd, en vooral voor een Nobelprijswinnaar, hoewel hij zoals gezegd nog niet wist dat hij hem zou krijgen, is dat op een gegeven moment iets te veel wordt benadrukt dat Daragane denkt dat alles een droom is. Die verteltruc om een surrealistische ervaring mee te vangen is wat al te sleets, maar erg storend is het niet, want je bent in deze psychologische detective in de ban van zijn verleden, die indringer in een desolaat en broeierig Parijs, waar echter alles in het ‘luchtledige’ blijft hangen. Net als Arjen Fortuin kon ik na het dichtslaan van mijn eerste Modiano alleen maar verzuchten: ‘Ik wil méér.’
Johannes van der Sluis
Patrick Modiano – Om niet te verdwalen. Vertaald door Maarten Elzinga. Querido, Amsterdam. 152 blz. € 18,99.